In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, wiens nationaliteit onbekend is, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid buiten behandeling gesteld. Dit gebeurde op basis van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser zonder toestemming met onbekende bestemming was vertrokken en niet had gemeld waar hij zich bevond. Eiser stelde dat hij zich niet had gemeld bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) uit vrees voor besmetting met het coronavirus en dat hij nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn asielaanvraag, aangezien hij een vaste woon- en verblijfplaats had bij zijn vriendin in Nederland.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 3 augustus 2021 behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Hadfy-Kovacs, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Tegenbosch. De rechtbank oordeelde dat eiser procesbelang had, ondanks zijn vertrek met onbekende bestemming. De rechtbank benadrukte dat eiser de mogelijkheid had om contact op te nemen met de autoriteiten, maar dit had nagelaten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht buiten behandeling had gesteld en dat het terugkeerbesluit en het inreisverbod voor twee jaar rechtmatig waren. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.