ECLI:NL:RBDHA:2021:9135
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.C.J. van Dooijeweert
- J. de Winter
- Rechtspraak.nl
Dublin-overdracht naar Oostenrijk en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Hadfy-Kovacs, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden overgedragen aan Oostenrijk voordat er op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 augustus 2021 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de partner van verzoeker en haar ouders. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat, gezien de uitkomst van de bodemzaak, het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Echter, verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten die verzoeker had gemaakt, vastgesteld op € 748,-. De voorzieningenrechter heeft deze kosten berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij één punt voor het indienen van het verzoekschrift werd toegekend.
De uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, in aanwezigheid van griffier mr. J. de Winter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.