ECLI:NL:RBDHA:2021:9212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en oplegging inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1989 met de Turkse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 5 januari 2021, waarin zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'Arbeid als zelfstandige' werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ondernemingsplan van eiser niet voldeed aan de vereisten, omdat het niet volledig was en onvoldoende onderbouwd met relevante stukken. Eiser had geen recente verkoopfacturen en er ontbraken belangrijke analyses die nodig zijn om de haalbaarheid van zijn onderneming te onderbouwen. Daarnaast heeft verweerder eiser een inreisverbod van twee jaar opgelegd, wat volgens de rechtbank niet in strijd was met het recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat verweerder op goede gronden het inreisverbod heeft kunnen opleggen, gezien het feit dat eiser niet voldeed aan de terugkeerverplichting na een eerder besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/609
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 januari 2021 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1989 en bezit de Turkse nationaliteit.
Aan eiser is op 13 maart 2019 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
met als doel 'Verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 2]' verleend, met een geldigheidsduur tot 13 maart 2024. Deze verblijfsvergunning is bij besluit van 5 juli 2019 ingetrokken per 3 april 2019 en verweerder heeft eiser in dit besluit tevens een terugkeerbesluit opgelegd. Het daartegen gemaakt bezwaar is bij besluit van 26 februari 2020 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
Eiser heeft op 23 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'Arbeid als zelfstandige' bij [Naam bedrijf]. Deze aanvraag is bij besluit van 24 februari 2020 afgewezen. Het daartegen ingediende bezwaar is bij besluit van 23 april 2020 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
Op 22 juni 2020 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend ter verkrijging van een
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'Arbeid als zelfstandige' bij [Naam bedrijf]. Deze aanvraag is bij besluit van 15 september 2020 afgewezen en verweerder heeft op dezelfde datum een voornemen tot het opleggen van een inreisverbod aan eiser kenbaar gemaakt. Tegen het primaire besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het ondernemingsplan niet volledig is en onvoldoende is onderbouwd met stukken. Er ontbreken onderbouwende stukken en het plan bevat geen gedegen marktanalyse. De verkoopfacturen zijn niet recent en nog altijd niet gespecificeerd. Verder ontbreekt een op de onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse. Ook is in het ondernemingsplan niets opgenomen met betrekking tot het potentieel marktaandeel. De opleidingen waarvan certificaten zijn overgelegd, zijn niet in het ondernemingsplan vermeld. Verder blijkt uit het overgelegde Curriculum Vitae van eiser niet dat hij relevante ervaring heeft in de bouw- en/of schoonmaaksector. Dit betekent dat eiser niet voldoet aan het documentatievereiste. Verweerder heeft de aanvraag daarom niet ter advisering voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Verder betekent het opleggen van het inreisverbod geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven en privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. [1]
3. Eiser betwist dat het ondernemingsplan niet volledig is. Het plan is opgesteld door een deskundige MKB-specialist. Er is wel degelijk een gedegen marktanalyse uitgevoerd in het ondernemingsplan, toegespitst op de eigen onderneming. Eiser stelt dat hij zich nu eenmaal bevindt in de sectoren bouwnijverheid en schoonmaakbranche, waar een breed assortiment aan diensten wordt geleverd. Hij is ook niet gebonden aan één plek in Nederland waar hij deze werkzaamheden kan verrichten. In het ondernemingsplan is voldoende ingegaan op zijn doelgroep en zijn onderscheidend vermogen. Door zijn uitgebreide kennis en ervaring in de branche is hij erg gewild bij opdrachtgevers. De door hem overgelegde certificaten zijn wel degelijk benodigd in de bouw. Ook voert eiser aan dat het niet aan hem te wijten is dat er geen recente verkoopfacturen zijn overgelegd. Hij is op advies van zijn toenmalige gemachtigde vanaf mei 2019 gestopt met het verrichten van werkzaamheden, omdat er verwarring was over zijn arbeidsmarktaantekening. Eiser is echter van mening dat met de reeds overgelegde verkoopfacturen voldoende is gespecificeerd wat de door hem verrichte werkzaamheden zijn geweest. Zijn aanvraag had daarom moeten worden toegestuurd aan de Minister van EZK.
Daarnaast levert het opgelegde inreisverbod strijd op met het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiser stelt dat hij sinds maart 2019 rechtmatig in Nederland verblijft en in die periode een hechte sociale binding met Nederland heeft gekregen.
Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Arbeid als zelfstandige
4. Aan een vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van verweerder een wezenlijk Nederlands belang is gediend, kan een reguliere verblijfsvergunning onder een beperking worden verleend, die verband houdt met het verrichten van arbeid als zelfstandige. [2]
5. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder in redelijkheid kan verlangen dat een vreemdeling bij de aanvraag de volgens paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vereiste stukken overlegt die nodig zijn om te beoordelen of die vreemdeling aan het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang voldoet, mits de vreemdeling daarover redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [3]
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft gesteld dat eiser ook in bezwaar onvoldoende stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van het ondernemingsplan. Zo ontbreken branchegegevens van de specifieke markt, waarop de onderneming van eiser zich richt, prognoses van balansen, omzetten en resultaten, concrete (in tijd en geld) intentieverklaringen van toekomstige opdrachtgevers, gegevens ter onderbouwing van de competenties van de ondernemer, BTW aangiftes en beschikkingen, tussentijdse balansen en exploitatieoverzichten, aanslagen inkomstenbelasting, gespecificeerde verkoopfacturen en inkoopfacturen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het ondernemingsplan een op de onderneming van eiser toegespitste marktanalyse ontbreekt. Het ondernemingsplan bevat slechts marktinformatie die ziet op de landelijke bouw- en schoonmaaksector en niet op de kracht en specificering van eisers eigen onderneming. Het feit dat eiser in heel Nederland werkzaam is, laat onverlet dat de onderneming vergeleken kan worden met concurrenten in hetzelfde afzetgebied en geconcretiseerd kan worden wat de marktpositie van de onderneming ten opzichte van die concurrenten is. Verder laat het feit dat eiser sinds mei 2019 niet meer heeft gewerkt onverlet dat eiser geen recente verkoopfacturen heeft overgelegd en dat deze nog altijd niet zijn gespecificeerd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende stukken ter onderbouwing van zijn ondernemingsplan heeft overgelegd. Verweerder was dan ook niet gehouden om de aanvraag van eiser ter advies voor te leggen aan de Minister van EZK.
Inreisverbod
8. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven
terugkeerbesluit.
Uit artikel 6.5a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt dat de maximale duur van een inreisverbod in beginsel twee jaren is. Volgens paragraaf A4/2.3 van de Vc legt verweerder een inreisverbod op voor de maximale duur die volgens artikel 6.5a van het Vb, mogelijk is
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden aan eiser een
inreisverbod voor de duur van twee jaren heeft kunnen opleggen. Bij besluit van 5 juli 2019 is tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd en niet gebleken is dat eiser aan die terugkeerverplichting heeft voldaan. Het betoog van eiser dat het inreisverbod in strijd is met het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verder heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt kunnen stellen dat uit de twee in beroep overgelegde verklaringen van vrienden van eiser niet kan worden afgeleid dat eiser dusdanig is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving dat terugkeer naar Turkije niet meer van hem kan worden gevraagd.
Hoorplicht
10. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder daarom kunnen afzien van horen.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 17 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Dit volgt uit artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 in samenhang met artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Onder meer de uitspraak van 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326, en de uitspraak van 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3925.