ECLI:NL:RBDHA:2021:9245
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvraag wegens gebrek aan nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag van een eiser van Oekraïense nationaliteit. De eiser had eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de nieuwe aanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die de aanvraag konden onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de medische klachten van de eiser, waaronder symptomen van een posttraumatische stressstoornis, reeds in de eerdere procedure waren behandeld en dat er geen nieuwe medische documenten waren overgelegd die de noodzaak voor een nieuw onderzoek rechtvaardigden.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de mogelijke getuigenverklaring van de broer van de eiser niet als nieuw element kon worden beschouwd, aangezien deze verklaring nog niet was overgelegd en geen objectieve bewijswaarde had. De rechtbank wees erop dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor het indienen van medische documenten indien hij meende dat deze relevant waren voor zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van de asielaanvraag. De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.