ECLI:NL:RBDHA:2021:9277

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
SGR20/8247
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en ingangsdatum IOAW-uitkering na verhuizing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer over de ingangsdatum van een IOAW-uitkering. Eiser had op 6 september 2020 een aanvraag ingediend voor een IOAW-uitkering, nadat hij op 25 juli 2020 was verhuisd naar een andere gemeente. Het college kende de uitkering toe met als ingangsdatum de dag van de aanvraag, maar eiser was van mening dat de uitkering vanaf de datum van zijn verhuizing had moeten ingaan.

In het primaire besluit van 7 oktober 2020 werd de uitkering toegekend, maar in het bestreden besluit van 23 november 2020 werd de ingangsdatum vervroegd naar 1 september 2020. Eiser ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij zich beriep op het vertrouwensbeginsel. Hij stelde dat hem door een medewerker van de gemeente was medegedeeld dat uitkeringen automatisch zouden worden overgezet naar zijn nieuwe woonplaats.

De rechtbank overwoog dat de IOAW-uitkering moet worden aangevraagd in de woonplaats van de betrokkene en dat er geen mogelijkheid is voor terugwerkende kracht. De rechtbank oordeelde dat het op de weg van eiser lag om tijdig een aanvraag in te dienen en dat de gevolgen van zijn late aanvraag voor zijn rekening kwamen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G. Jagesar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: P.C. van Aller).

Procesverloop

In het besluit van 7 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser en zijn echtgenote met ingang van 6 september 2020 een uitkering toegekend op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).
In het besluit van 23 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen in die zin dat eiser alsnog een IOAW-uitkering wordt toegekend over de periode van 1 september 2020 tot en met 5 september 2020. De afwijzing over de periode van 25 juli tot en met 31 augustus 2020 heeft verweerder in dit besluit gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser ontving een IOAW-uitkering van de gemeente [gemeenteplaats 1] . Op 25 juli 2020 is hij verhuisd naar de gemeente [gemeenteplaats 2] . Op 6 september 2020 heeft hij een aanvraag om een IOAW-uitkering ingediend bij verweerder.
2.1
Bij het primaire besluit is deze uitkering toegekend met als ingangsdatum de dag van aanvraag.
2.2
Het door eiser ingediende bezwaar richt zich tegen de ingangsdatum. Eiser wenst toekenning per de dag van verhuizing naar [plaats] .
2.3
In het bestreden besluit heeft verweerder de ingangsdatum van de IOAW-uitkering vervroegd naar 1 september 2020. Verdergaande terugwerkende kracht wijst verweerder af met een beroep op artikel 16 van de IOAW. Verweerder wijst er daarnaast op dat de IOAW geen algemene hardheidsclausule kent.
3. Eiser handhaaft in beroep zijn betoog dat toekenning per datum verhuizing had moeten geschieden. Hij doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. Hem is bij zijn inschrijving in de gemeente Zoetermeer door een medewerker van de gemeente medegedeeld dat toeslagen en uitkeringen automatisch zouden worden overgezet van Den Haag naar Zoetermeer. Eerst in augustus 2020 is hem duidelijk geworden dat dit niet gold voor de IOAW-uitkering. Uit de artikelen van de IOAW blijkt niet dat men bij verhuizing naar een andere gemeente daar een nieuwe aanvraag moet doen. Naar de mening van eiser had het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) of verweerder hem een aanvraagformulier moeten toesturen dan wel moeten alarmeren dat hij een nieuwe aanvraag diende te doen. De weigering verdergaande terugwerkende kracht aan te nemen acht eiser onredelijk en onevenredig. Hij is hierdoor in financiële problemen geraakt.
4.1
Op grond van artikel 11 van de IOAW bestaat het recht op uitkering jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.
4.2
Op grond van artikel 11a van de IOAW wordt de aanvraag gericht tot burgemeester en wethouders en wordt deze ingediend bij het UWV.
4.3
Op grond van artikel 16a, eerste lid, van de IOAW wordt de uitkering toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om uitkering aan te vragen.
5.1
De rechtbank overweegt dat de IOAW-uitkering, gelet op de artikel 11 van de IOAW, moet worden aangevraagd in de woonplaats van de betrokkene. Op grond van artikel 16a, eerste lid van de IOAW kan een IOAW-uitkering niet worden toegekend met terugwerkende kracht. Zoals verweerder reeds heeft aangegeven, bevat de wet geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
5.2
Uit artikel 11a van de IOAW kan niet worden afgeleid dat niet eiser, maar verweerder of het UWV gehouden zou zijn zorg te dragen voor een aanvraag, door eiser eigener beweging een aanvraag te doen toekomen dan wel hem daarover te informeren. Bovendien is het UWV slechts gehouden de IOAW-aanvraag in ontvangst te nemen en door te geleiden naar de juiste gemeente en valt niet in te zien hoe verweerder als nieuwe woongemeente van een eventueel recht van eiser op een IOAW-uitkering op de hoogte had moeten zijn.
5.3
Het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. De stelling dat een medewerker van de gemeente gezegd zou hebben dat uitkeringen en toeslagen automatisch zouden worden omgezet, is door eiser niet met bewijsstukken onderbouwd. Bovendien verhoudt deze stelling in beroep zich niet tot de verklaring van eiser in zijn bezwaarschrift. Daarin geeft hij aan dat hij heeft geprobeerd te achterhalen of zijn toeslagen en uitkering automatisch zouden worden meegenomen naar zijn nieuwe woonplaats, maar dat hem de tijd ontbrak om zich daar goed genoeg in te verdiepen. Verder geeft eiser in zijn bezwaarschrift aan dat hij uiteindelijk tot de conclusie is gekomen dat de huur- en zorgtoeslag automatisch worden overgezet naar een nieuwe woonplaats en dat hij er toen maar van is uitgegaan dat hetzelfde zou gelden voor zijn IOAW-uitkering. Toen hij contact opnam met de gemeente Zoetermeer werd hem verteld dat hij een nieuwe aanvraag moest doen, hetgeen hij toen heeft gedaan. Uit deze beschrijving komt een heel andere gang van zaken naar voren dan eiser in zijn beroepschrift presenteert.
5.4
Het is aannemelijk dat eiser door zijn late aanvraag in financiële moeilijkheden is geraakt, maar dat maakt het besluit nog niet onredelijk of onevenredig. Het ligt nu eenmaal op de weg van een rechthebbende om zelf tijdig een aanvraag te doen. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser daar niet toe in staat was. Hoe begrijpelijk het ook is dat eiser door de stress en drukte van de verhuizing niet is toegekomen aan een tijdige aanvraag, de gevolgen daarvan komen voor zijn rekening en risico.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van E.T Rietbroek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.