ECLI:NL:RBDHA:2021:9281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ROV-2 maatregel opgelegd aan een Syrische asielzoeker na incident met medebewoner

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser, een Syrische asielzoeker, en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het COA, waarbij hem op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV) een ROV-2 maatregel was opgelegd. Deze maatregel hield in dat er gedurende twee weken € 12,95 werd ingehouden op zijn weekgeld, als gevolg van fysiek geweld dat hij had gebruikt tegen een andere bewoner van de opvang. De eiser betwistte de motivering van het besluit en voerde aan dat het bestreden besluit onvoldoende onderbouwd was, omdat het niet duidelijk maakte op welke wettelijke grondslag het was gebaseerd en omdat de weergave van de feiten ontbrak.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd was en zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank stelde vast dat het incident, dat op 29 juli 2020 had plaatsgevonden, voldoende was onderbouwd door het dossier. De eiser had zelf verklaard dat hij de medebewoner had geslagen, wat de rechtbank als voldoende basis voor de opgelegde maatregel beschouwde. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser en concludeerde dat er geen reden was om aan de juistheid van de dossierstukken te twijfelen. Bovendien werd er geen strijd met het motiveringsbeginsel vastgesteld, ondanks het ontbreken van specifieke artikelvermeldingen in het besluit.

De rechtbank benadrukte dat de overwegingen van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het arrest Haqbin niet in de weg stonden aan de beslissing van het COA, aangezien er rekening was gehouden met de vereisten van de Opvangrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6688

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser op grond van het Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (ROV) een ROV-2 maatregel opgelegd en met ingang van 31 juli 2020 gedurende twee weken € 12,95 ingehouden op eisers weekgeld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2021 middels een Skype-beeldverbinding. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1967 en heeft de Syrische nationaliteit.
2. Verweerder heeft eiser een ROV-2 maatregel opgelegd, omdat hij fysiek geweld heeft gebruikt tegen een andere bewoner. Daarbij heeft eiser ook bedreigingen richting die andere bewoner geuit. Deze gedraging (hierna: het incident) heeft overlast van middelgrote impact doen ontstaan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd nu hierin niet is opgenomen op welk lid en subonderdeel van artikel 10 en artikel 19 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) het bestreden besluit is gebaseerd en ook de weergave van de gang van zaken en de door eiser gegeven zienswijze ontbreekt. Verder bestrijdt eiser de feitelijke weergave van de situatie op grond waarvan verweerder het bestreden besluit heeft genomen. Ook beroept eiser zich op het arrest Haqbin van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 12 november 2019 [1] (arrest Haqbin) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 juli 2020. [2]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. Uit het dossier blijkt genoegzaam op welke dag (namelijk 29 juli 2020) het incident heeft plaatsgevonden op basis waarvan de ROV-2 maatregel van 30 juli 2020 is opgelegd. De rechtbank stelt vast dat uit het gehoor naar aanleiding van het incident blijkt dat eiser zelf heeft verklaard dat hij de medebewoner heeft geslagen. Reeds hierom heeft verweerder conform zijn beleid de ROV-2 maatregel kunnen opleggen. De enkele niet nader onderbouwde betwisting van de feitelijke gang van zaken en weergave van het maatregelgesprek naar aanleiding van het incident, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat het verslag van het maatregelgesprek geen ambtsedig opgemaakt proces-verbaal betreft, maakt niet dat verweerder niet van het gesprekverslag mocht uitgaan. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser geen concreet aanknopingspunt tot twijfel aan de juistheid van de inhoud van de dossierstukken naar voren heeft gebracht. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden tot twijfel aan de juistheid van de inhoud van de dossierstukken. Verder ziet de rechtbank in de enkele omstandigheid dat in het bestreden besluit geen nadere specificering van het artikelnummer is gegeven, geen reden om strijd met het motiveringsbeginsel aan te nemen. Uit de inhoud van het besluit blijkt duidelijk de wettelijke grondslag en de feiten en gedragingen die de reden vormden voor het opleggen van de ROV-2 maatregel.
5. De rechtbank overweegt voorts als volgt. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest Haqbin overwogen dat als lidstaten besluiten de materiële opvangvoorzieningen van een vreemdeling te beperken om een in artikel 20, vierde lid, van de Opvangrichtlijn bedoelde reden, zij rekening moeten houden met de in het vijfde lid van dat artikel genoemde vereisten, waarbij met name het evenredigheidsbeginsel en de menselijke waardigheid van belang zijn. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in deze zaak onvoldoende rekening heeft gehouden met de hiervoor genoemde vereisten van de Opvangrichtlijn. Verweerder heeft, zoals onder 5 overwogen, naar aanleiding van het incident in redelijkheid en conform haar beleid een gedeelte van het weekgeld van eiser kunnen inhouden. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de beroepsgronden niet slagen.
7. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2019:956.