ECLI:NL:RBDHA:2021:9290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 10010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en afhankelijkheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een meerderjarige man met de Kameroense nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder, referente, te kunnen verblijven als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt van verweerder dat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond en dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser en referente hebben langdurig van elkaar gescheiden geleefd, en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden rondom de geboorte van eiser en de financiële afhankelijkheid niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiser, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet zou leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10010

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Bij besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid” afgewezen.
Bij besluit van 22 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2021. Referente en de gemachtigde van eiser zijn verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft via skype deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1997 en heeft de Kameroense nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij zijn moeder [referente] (referente) als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Het tegen de afwijzing gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente niet is aangetoond. Bureau Documenten heeft onderzoek gedaan naar de bij de aanvraag overgelegde geboorteakte en acht die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet bevoegd opgemaakt. Verder is eiser meerderjarig en is geen sprake van de vereiste meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Ook is niet aangetoond dat eiser altijd feitelijk tot het gezin van referente heeft behoord en nog behoort. Referente is in 1999 zonder eiser Nederland ingereisd. Zij hebben niet samengewoond vanaf de geboorte van eiser en referente was niet bij zijn opvoeding betrokken. Eiser heeft ook zelfstandig gewoond. De stukken die zien op geldoverschrijvingen, whats app-gesprekken en foto’s maken onvoldoende aannemelijk dat eiser feitelijk tot het gezin van referente behoort of dat eiser financieel afhankelijk is van referente. Zij had ten tijde hier van belang een uitkering op grond van de Participatiewet.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser stelt dat hij uit verkrachting is geboren. Referente was toen nog erg jong en heeft afstand van hem moeten doen toen eiser nog klein was, waarna zij zonder hem naar Nederland is gekomen. Wat betreft de gestelde omstandigheden rondom de geboorte van eiser wordt aangevoerd dat een verkrachting zoveel jaren na dato niet te bewijzen valt. Eiser stelt verder dat hij jongvolwassene is en altijd feitelijk heeft behoord en nog behoort tot het gezin van referente. De scheiding tussen eiser en referente mag gelet op de schrijnende omstandigheden niet worden tegengeworpen. Er is namelijk altijd sprake geweest van contact tussen beiden, financiële afhankelijkheid en een veiligheidssituatie in Kameroen die de afhankelijkheid versterkt. Verweerder heeft ook de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM onjuist laten uitvallen en tot slot stelt eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank overweegt dat de discussie tussen partijen over het aannemelijk maken van de familierechtelijke relatie en nader onderzoek daarnaar geen bespreking behoeft. Ook als het bestaan daarvan wordt aangenomen, moet daarnaast tussen eiser en referente sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie of in het geval van een jong volwassene, zoals bij eiser het geval is, van de situatie dat diegene altijd tot het gezin van referente heeft behoord en nog behoort, om in aanmerking te komen voor een mvv in het kader van artikel 8 van het EVRM.
6. Niet in geschil is dat eiser meerderjarig is zodat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is niet vereist als eiser jong volwassen is en altijd tot het gezin van referente heeft behoord en nog behoort. Ook van die laatste situatie is geen sprake, reeds omdat eiser en referente langdurig van elkaar gescheiden hebben geleefd. Dat vanwege schrijnende omstandigheden een uitzondering moet worden gemaakt op dit uitgangspunt, volgt de rechtbank niet.
7. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder van het horen van een belanghebbende afzien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank doet een dergelijke situatie zich hier voor. Verweerder heeft daarom mogen afzien van het horen.
8. Verweerder heeft de aanvraag gelet op het voorgaande dan ook terecht afgewezen. Wat overigens is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.