ECLI:NL:RBDHA:2021:9290
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van familierechtelijke relatie en afhankelijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een meerderjarige man met de Kameroense nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn moeder, referente, te kunnen verblijven als familie- of gezinslid. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt van verweerder dat de familierechtelijke relatie niet was aangetoond en dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiser en referente hebben langdurig van elkaar gescheiden geleefd, en de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden rondom de geboorte van eiser en de financiële afhankelijkheid niet voldoende waren om de afwijzing van de aanvraag te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het horen van eiser, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat het bezwaar niet zou leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.