ECLI:NL:RBDHA:2021:9296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht bij afwijzing van uitstel van vertrek voor vreemdeling met medische zorgbehoefte

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling die om uitstel van vertrek had verzocht. Eiser, geboren in 1984 met de Surinaamse nationaliteit, heeft een aangeboren hersenbeschadiging, is zwakbegaafd en lijdt aan epilepsie. Na de dood van zijn ouders is hij in Nederland gekomen met een visum voor kort verblijf, verzorgd door zijn tante. De aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning werd afgewezen, en het daartegen ingestelde beroep werd ongegrond verklaard. Eiser heeft op 22 maart 2017 uitstel van vertrek aangevraagd, maar dit werd bij besluit van 6 februari 2018 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd bij het bestreden besluit van 3 mei 2019 ongegrond verklaard zonder dat verweerder het schriftelijk toegezegde onderzoek heeft verricht of eiser heeft gehoord. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht is geschonden, omdat verweerder niet heeft aangetoond dat de benodigde zorg in Suriname beschikbaar is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank overweegt dat eiser in Nederland mantelzorg ontvangt van familie, wat in Suriname niet mogelijk is, en dat de vereiste zorg niet toegankelijk is in het land van herkomst. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten en bepaalt dat het betaalde griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/3445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek afgewezen.
Eiser heeft bezwaar tegen dat besluit gemaakt. Bij uitspraak van 23 oktober 2018 is het verzoek om een voorlopige voorziening door deze rechtbank toegewezen in die zin dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op het bezwaar is beslist.
Bij besluit van 3 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ter zitting op 12 december 2019 is een wrakingsverzoek door de gemachtigde van eiser ingediend. De destijds behandelend rechter heeft daarin berust.
Van eiser is een stuk ontvangen, waarop verweerder op 23 maart 2020 heeft gereageerd.
Eiser heeft op 18 mei 2021 nog een stuk overgelegd.
De zaak is op zitting behandeld op 4 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en twee familieleden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Eiser heeft een aangeboren hersenbeschadiging, is zwakbegaafd en heeft epilepsie. Zijn moeder is overleden toen hij negen jaar was. Nadat ook zijn vader overleed, heeft eisers tante eiser in 2015 met een visum voor kort verblijf vanuit Suriname naar Nederland gehaald en de zorg voor eiser op zich genomen. De vervolgens ingediende aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 EVRM’ is afgewezen en het daartegen ingestelde beroep is op 1 oktober 2018 door deze rechtbank ongegrond verklaard (AWB 17/3716). Het daartegen ingestelde hoger beroep is kennelijk ongegrond verklaard.
2. Op 22 maart 2017 heeft eiser uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aangevraagd.
3. Bij brief van 8 december 2017 heeft verweerder eiser gemeld dat hij zal moeten aantonen dat medische zorg in het land van herkomst voor hem ontoegankelijk is. Om in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek, moet eiser aantonen dat hij in Nederland mantelzorg ontvangt van gezins- of familieleden en dat dat in het land van herkomst niet mogelijk is. In die brief is verder vermeld dat als de vreemdeling in Nederland geen mantelzorg ontvangt van gezins- of familieleden maar door derden of professionele thuiszorg, de IND kan overwegen dat mantelzorg in het land van herkomst ook door een derde of professionele thuiszorg wordt verleend.
4. In reactie daarop heeft de gemachtigde van eiser op 22 december 2017 aan verweerder gemeld dat de tante van eiser onderzoek aan het doen is naar instellingen in Suriname en dat hij de uitkomst daarvan graag wil afwachten. Hij vraagt verweerder in overleg met hem te treden indien verweerder voornemens is de aanvraag af te wijzen.
5. Verweerder heeft het verzoek om uitstel van vertrek afgewezen bij het primaire besluit (6 februari 2018). Aan dat besluit ligt het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 5 december 2017 ten grondslag, waarin onder meer is vermeld dat bij uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht. Er kan een levensbedreigende situatie vanwege epilepsie ontstaan. Behandeling wordt in het land van herkomst aanwezig geacht. Reizen is mogelijk onder voorwaarden. Mantelzorg wordt noodzakelijk geacht voor begeleiding naar afspraken en zicht houden op adequate inname van medicatie. Eiser kan niet zelfstandig wonen maar kan bijvoorbeeld bij de instelling ZON in Suriname (waar ook 24-uurs zorg geleverd wordt) verzorgd worden. Of mantelzorg (in de vorm van 24-uurs opvang en begeleiding) aanwezig is in het land van herkomst is de opsteller van het BMA-advies onbekend, een onderzoek daarnaar valt buiten zijn competentie.
6. Het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voor eiser benodigde zorg - professionele thuiszorg en 24-uurs zorg - in Suriname beschikbaar en toegankelijk zijn. ZON kan zorg of begeleiding bieden die de vereiste mantelzorg kan vervangen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat ZON die zorg niet kan leveren.
7. Eiser heeft daartegen in beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
  • Op grond van artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) moet het ten tijde van de aanvraag geldende recht worden toegepast. Volgens het ten tijde van de aanvraag om uitstel van vertrek geldende recht (Vc A3/7.1.6) moet uitstel van vertrek worden verleend nu eiser in Nederland mantelzorg van een familie ontvangt en dat in Suriname niet mogelijk is.
  • De vereiste mantelzorg is niet beschikbaar in Suriname, laat staan toegankelijk. Daartoe zijn verklaringen van de directeur van ZON overgelegd van 15 december 2017, 12 februari 2018 en 12 maart 2020. ZON acht zich niet toegerust om de benodigde zorg te kunnen verlenen. Ook raken wachtlijsten de toegankelijkheid.
  • In de verklaring van Stichting Zorg voor een Ander van 18 mei 2021 is onder meer vermeld dat instellingen kampen met grote wachtlijsten en grote (financiële) nood, dat de voor eiser benodigde begeleiding en zorg niet te garanderen is in Suriname, dat sprake is van een economische crisis en dat het coronavirus de samenleving ontwricht.
  • De hoorplicht is geschonden. Verweerder heeft aangekondigd nader onderzoek te doen naar de door eiser in bezwaar overgelegde verklaringen, maar heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard, zonder onderzoek en zonder hoorzitting.
  • Eiser beroept zich op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt als volgt.
8. In de door eiser overgelegde verklaring van de directeur van ZON van 15 december 2017 is onder meer vermeld dat het erg moeilijk wordt om opvang voor eiser in Suriname te organiseren omdat er maar een beperkt aantal instellingen is waarvoor bovendien wachtlijsten gelden. Verder is vermeld dat de familierelatie voor eiser erg belangrijk is en ZON voor een client als eiser helaas niet veel kan betekenen. In de verklaring van 12 februari 2018 meldt de directeur van ZON onder meer dat de case-load van eiser niet als licht kan worden beschouwd en dat residentiele zorg een optie zou kunnen zijn in een land waar de zorg heel goed is georganiseerd.
9. De gemachtigde van eiser heeft onweersproken gesteld dat verweerder op 16 oktober 2018 schriftelijk heeft toegezegd nader onderzoek te zullen doen naar aanleiding van de onder 8 bedoelde verklaringen. Verweerder heeft echter vervolgens, zonder kenbaar te maken of dat onderzoek is verricht en wat daarvan de uitkomst was, het bezwaar bij het bestreden besluit kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder zich over het voorgaande uit te laten en zonder eiser te horen, de aanvraag als kennelijk ongegrond heeft kunnen afwijzen. Gelet op wat eiser in de bezwaarfase heeft aangevoerd en overgelegd, kan namelijk op voorhand niet worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. Verweerder is dan ook tot de onjuiste slotsom gekomen over de hoorplicht in bewaar. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen.
10. Met het oog op het nieuw te nemen besluit, overweegt de rechtbank verder nog het volgende. In het bestreden besluit is vermeld dat uit het dossier niet expliciet blijkt dat mantelzorg door familie wordt verleend. Voor zover verweerder betwijfelt of eiser in Nederland mantelzorg door familie ontvangt, is niet gebleken waarop die twijfel gebaseerd is en is ook niet gebleken dat verweerder daar enig onderzoek naar heeft verricht. Bovendien is niet duidelijk of eiser op dit moment wel in een instelling zou kunnen verblijven nu eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft en hij geen zorgverzekering kan afsluiten. Ter zitting is verklaard dat er om die reden op dit moment niets, bijvoorbeeld ook geen dagbesteding, voor hem beschikbaar is. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser in Nederland mantelzorg van familie ontvangt. Op grond van het beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, moet uitstel van vertrek worden verleend als een vreemdeling in Nederland mantelzorg van familie ontvangt en hij dat in het land van herkomst niet kan ontvangen. Verweerder heeft zich, ondanks dat eiser daarover gronden in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, niet uitgelaten over de vraag welk beleid toepasselijk is. Verweerder heeft met de onder 3 genoemde brief bij eiser de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat zou worden getoetst aan het beleid zoals dat gold ten tijde van de aanvraag en zoals dat in die brief is uitgeschreven. Daarvan uitgaande, kan verweerder nu niet volstaan met de enkele stelling in het bestreden besluit dat uit het thans geldende beleid volgt dat de benodigde zorg in het land van herkomst door een professionele instelling kan worden verleend en dat de aanvraag daarom moet worden afgewezen.
11. Het beroep is gegrond.
12. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.