In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Indiase nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er sprake was van een schijnrelatie met als doel gebruik te maken van het Europees recht van vrij verkeer. Eiser had eerder een gehoor gehad, maar voerde aan dat hij niet adequaat gehoord was vanwege medische problemen, waaronder een hersentumor en de bijbehorende medicatie die zijn geheugen en concentratie beïnvloedden.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had kunnen afzien van het horen van eiser, gezien de medische omstandigheden die eiser had aangevoerd. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om eiser opnieuw te horen, rekening houdend met de medische informatie die was overgelegd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.
De uitspraak benadrukt het belang van het horen van betrokkenen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer er medische omstandigheden zijn die de verklaring van de betrokkenen kunnen beïnvloeden. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.