ECLI:NL:RBDHA:2021:9316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juni 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/9378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en toetsing van medische zorgtoegankelijkheid in Guinee

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit, zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag afgewezen, wat leidde tot een beroepschrift van de eiser. De rechtbank ontving dit beroepschrift op 18 december 2020 en het onderzoek vond plaats op 30 april 2021 via een Skype-verbinding.

De rechtbank oordeelde dat de eiser zijn identiteit en nationaliteit niet had aangetoond met originele documenten, wat een vereiste is volgens de Vreemdelingencirculaire 2000. De rechtbank verwees naar een eerder arrest van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn gezondheidstoestand een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de medische zorg in Guinee niet toegankelijk was, en dat verweerder niet verder hoefde te onderzoeken of de medische zorg feitelijk toegankelijk was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door rechter Y. Moussaoui, in aanwezigheid van griffier R.C. Kroeze. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9378
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1998, van Guinese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. H.M. Schurink-Smit),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 november 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 18 december 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft op 30 april 2021 via een Skype-verbinding plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig A. Kebe, tolk in het Pular. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser heeft op 23 april 2018 een verblijfsvergunning asiel aangevraagd. Bij besluit van 10 januari 2020 is die aanvraag afgewezen. Tegelijkertijd is in afwachting van een beslissing op de ambtshalve beoordeling om toepassing van artikel 64 van de Vw aan eiser voorlopig uitstel van vertrek verleend. Op 24 maart 2020 heeft verweerder ten behoeve van deze beoordeling aan het BMA [1] gevraagd om advies uit te brengen. Bij nota van
24 juni 2020 heeft het BMA een advies uitgebracht.
1.2
In het BMA-advies van 24 juni 2020 staat dat uit de verkregen medische informatie naar voren komt dat bij eiser sprake is van PTSS, [2] een ongespecificeerde dissociatieve stoornis en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Eiser staat onder behandeling van de huisarts, een psychiater en een psycholoog. Zijn medische behandeling bestaat uit medicatie, het toewerken naar traumaverwerking, onderzoek naar verstandelijk vermogen en mogelijke verhelderen van IQ. Eiser is daarnaast afhankelijk van mantelzorg. Bij het uitblijven van de medische behandeling wordt door het BMA een medische noodsituatie op korte termijn verwacht. Eiser wordt in staat geacht te reizen als hij wordt begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige en er voorafgaande aan de reis geregeld wordt dat een directe fysieke en een schriftelijke overdracht van de medische gegevens op plaats van bestemming aan de specialist in een kliniek plaatsvindt. Aanbevolen wordt dat eiser de medicatie continueert tijdens de reis en voldoende medicatie meeneemt om de periode van de reis te overbruggen. Het BMA concludeert dat op grond van de beschikbare informatie de behandeling aanwezig is in Guinee.
1.3
Op 1 juli 2020 is eiser door verweerder in de gelegenheid gesteld om door middel van een geldig document voor grensoverschrijding en/of een identiteitsdocument inzicht te geven in zijn identiteit en nationaliteit. Op 7 juli 2020 heeft eiser gereageerd met verwijzing naar het voornemen in de asielprocedure waarin is overwogen dat eiser vooralsnog wordt gevolgd in zijn gestelde nationaliteit en identiteit.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft conform het BMA-advies geoordeeld dat eiser medisch gezien in staat is om te reizen en dat er geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM [3] , omdat in Guinee de voor eiser noodzakelijke medische behandeling aanwezig is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat als een deskundigenadvies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, daarvan in beginsel mag worden uitgegaan, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan. De stelling van eiser dat de gestelde aanwezige medische zorg, waaronder mantelzorg, ontoereikend en kwalitatief niet voldoende is, is onvoldoende om te twijfelen aan de inhoud van het BMA-advies. Nu eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met originele documenten heeft aangetoond en hij niet heeft aangetoond dat het ontbreken daarvan hem niet valt toe te rekenen, kan hij niet aannemelijk maken dat de medische zorg in het land van herkomst voor hem niet toegankelijk is. Verweerder gaat er dan ook van uit dat de noodzakelijke medische zorg voor hem toegankelijk is.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet door hoeft te worden getoetst of de medische zorg voor eiser feitelijke toegankelijk is, nu eiser geen originele identiteits- en/of nationaliteitsdocumenten heeft overgelegd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij aannemelijk heeft gemaakt waar hij vandaan komt door middel van zijn verklaringen in de asielprocedure. Het niet toetsen aan de feitelijke toegankelijkheid is in dit geval bijzonder onzorgvuldig. Verder voert eiser aan dat hij met de verwijzing naar de stukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel een begin van bewijs heeft geleverd, dat de zorg voor hem niet toegankelijk zal zijn. Eiser beroept zich ook op bewijsnood met betrekking tot het aandragen van documenten waaruit blijkt dat hij geen toegang heeft tot de medische voorzieningen in Guinee. Tot slot voert eiser aan dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Het uitgangspunt – zoals volgt uit paragraaf A3/7.1.5 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) – dat eiser zijn identiteit en nationaliteit met officiële documenten moet onderbouwen voordat verweerder verder onderzoek kan doen in zijn land van herkomst, vindt de rechtbank niet onredelijk. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling [4] van 10 juni 2020, [5] waarin is overwogen dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt. De Afdeling heeft overwogen dat deze bewijslastverdeling volgt uit punt 186 van het arrest van het EHRM [6] in de zaak Paposhvili tegen België. [7] Pas als de vreemdeling dit bewijs over de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling heeft geleverd, is het aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat een vreemdeling dus eerst aannemelijk moet maken dat hij feitelijk geen toegang heeft tot de benodigde medische behandeling in zijn land van herkomst. Dat kan volgens de Afdeling niet zonder dat hij aannemelijk maakt wie hij is. Het arrest Paposhvili brengt, anders dan eiser betoogt, niet met zich mee dat een begin van bewijs van de identiteit en nationaliteit ook al voldoende zou zijn.
4.2
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser geen originele identiteitsdocumenten heeft overgelegd om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dat de gestelde nationaliteit van eiser in zijn asielprocedure wel aannemelijk is geacht, wil volgens de rechtbank niet zeggen dat verweerder in onderhavige procedure niet meer van eiser mag verlangen om zijn identiteit en nationaliteit middels originele documenten aan te tonen. Het gaat hier immers om wezenlijk andere beoordelingskaders. Anders dan in asielzaken, mag in reguliere zaken van vreemdelingen worden verwacht dat zij hun identiteit met behulp van documenten aantonen. Verweerder heeft dus van eiser mogen verlangen dat hij aannemelijk maakt wie hij is en waar hij vandaan komt. Dat heeft eiser niet gedaan.
4.3
Het beleid zoals hiervoor is verwoord kent een uitzondering op de regel dat de vreemdeling officiële documenten moet overleggen over zijn identiteit en nationaliteit. Paragraaf A3/7.1.5 van de Vc bepaalt namelijk dat het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit een vreemdeling niet valt toe te rekenen, als hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld of hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.
4.4
Eiser heeft niet gesteld dat hij niet in bezit kan komen van officiële documenten en hij heeft ook niet toegelicht welke inspanningen hij heeft verricht. Verweerder heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat deze uitzondering op het beleid niet op eiser van toepassing is.
4.5
Nu eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met officiële documenten heeft onderbouwd en de uitzondering niet op hem van toepassing is, heeft verweerder dus geen verder onderzoek hoeven laten doen naar de toegankelijkheid tot medische voorzieningen.
5. Gelet op bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan de beroepsgronden die betrekking hebben op de toegankelijkheid van de medische voorzieningen.
6. Tenslotte beoordeelt de rechtbank het betoog van eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord over zijn bezwaarschrift. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat eiser daartegen heeft aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij heeft kunnen afzien van horen. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van R.C. Kroeze, griffier.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering.
2.Posttraumatische stressstoornis.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7.Arrest van 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.