ECLI:NL:RBDHA:2021:9325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/614425 / JE RK 21-1587
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van onbevoegdheid in een jeugdzorgzaak met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 2 juli 2021 was ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden. Het verzoek betrof de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, hierna gezamenlijk aangeduid als de kinderen, en de machtiging tot hun uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter had eerder op 5 juli 2021 al voorlopige maatregelen getroffen, waarbij de kinderen onder toezicht werden gesteld en machtiging werd verleend voor hun uithuisplaatsing.

Tijdens de zitting op 14 juli 2021 werd de bevoegdheid van de rechtbank Den Haag ter discussie gesteld. De vader van de minderjarigen, bijgestaan door zijn advocaat, betwistte de bevoegdheid van de rechtbank Den Haag en stelde dat hij feitelijk in Rotterdam verbleef. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling gaven aan dat zij informatie hadden ontvangen die erop wees dat de vader in Den Haag verbleef, maar de vader zelf verklaarde dat hij in Rotterdam woonde.

De kinderrechter heeft de relevante wetgeving, met name artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in overweging genomen. Dit artikel bepaalt dat de rechter bevoegd is op basis van de woonplaats of het werkelijk verblijf van de minderjarige. Aangezien de vader ingeschreven staat in Rotterdam en feitelijk daar verblijft, concludeerde de kinderrechter dat de rechtbank Den Haag niet bevoegd was om van het verzoek kennis te nemen. De kinderrechter verklaarde zich daarom onbevoegd en verwees de zaak naar de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614425 / JE RK 21-1587
Datum uitspraak: 14 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verklaring onbevoegdheid

in de zaak naar aanleiding van het op 2 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
- [minderjarige 2]op [geboortedag 2] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
- [minderjarige 3] ,geboren op [geboortedag 3] 2012 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
- [minderjarige 4] ,geboren op [geboortedag 4] 2013 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J. van den Ende, te Rotterdam,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:

[de vrouw] hierna te noemen: de tante (vaderszijde), wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 5 juli 2021 van de kinderrechter in deze rechtbank zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voorlopig onder toezicht gesteld van 5 juli 2021 tot 16 juli 2021 en is machtiging verleend [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 14 juli 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de tante.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Verzoek

Het verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] en tot machtiging hen uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg (feitelijk verbleven zij ten tijde van de zitting in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder).
Standpunten van de partijen ten aanzien van de bevoegdheidDe Raad heeft verklaard dat op basis van de informatie van de gecertificeerde instelling ervanuit gegaan is dat de vader feitelijk in Den Haag verbleef. Het spoedverzoek is ook – mondeling - door de rechtbank Rotterdam naar de rechtbank Den Haag verwezen.
De gecertificeerde instelling heeft verklaard dat zij van de tante had vernomen dat de vader in Den Haag zou verblijven bij een vriendin. Dit is doorgegeven aan de Raad en de rechtbank Rotterdam. Er is toen voor gekozen dat Den Haag de spoedbeschikking zou doen.
De vader heeft verklaard dat hij in Rotterdam verblijft bij zijn zusje. De advocaat heeft namens de vader naar voren gebracht dat de rechtbank Den Haag niet bevoegd is en dat de spoedmachtiging die is afgegeven teruggedraaid moet worden. De vader kan zich niet vinden in het aannemen van bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. Ook is de vader het er niet mee eens de maatregelen voor korte duur te verlengen tot de zaak in Rotterdam kan worden behandeld.

Beoordeling

Ingevolge artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in zaken betreffende minderjarigen de rechter bevoegd van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. De vader staat volgens de Basisregistratie Personen ingeschreven in Rotterdam en ter zitting is gebleken dat de vader, in tegenstelling tot hetgeen in het verzoekschrift is opgenomen, ook feitelijk in Rotterdam verblijft. Nu de minderjarige ingevolge artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek de woonplaats volgt van degene die gezag over hem uitoefent, is deze gelegen in Rotterdam en is niet de rechtbank Den Haag bevoegd van het verzoek kennis te nemen, maar de rechtbank Rotterdam. De kinderrechter in de rechtbank Den Haag zal zich daarom onbevoegd verklaren en de zaak verwijzen naar de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.

Beslissing

De kinderrechter:
verklaart zich onbevoegd en verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt ter verdere behandeling naar de rechtbank Rotterdam.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.