ECLI:NL:RBDHA:2021:9326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
24 augustus 2021
Zaaknummer
C/09/614038 / JE RK 21-1516
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van verblijfplaats en vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 juli 2021 uitspraak gedaan naar aanleiding van een verzoekschrift van de vader betreffende de verblijfplaats van zijn minderjarige kind. De vader verzocht om de verblijfplaats van de minderjarige te wijzigen naar de grootmoeder, en om de schriftelijke aanwijzingen van de gecertificeerde instelling te laten vervallen. De minderjarige, geboren in 2018, verblijft momenteel in een pleeggezin en is onder toezicht gesteld. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de vader, de moeder, de grootmoeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader en de moeder gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat de minderjarige feitelijk in een pleeggezin verblijft. De vader heeft zorgen geuit over het gedrag van de minderjarige in het pleeggezin en pleit voor een plaatsing bij de grootmoeder, die bereid is om voor de minderjarige te zorgen. De gecertificeerde instelling heeft echter verweer gevoerd, stellende dat de huidige situatie te onveilig is voor een plaatsing bij de grootmoeder en dat er eerst diagnostisch onderzoek nodig is.

De kinderrechter heeft de verzoeken van de vader afgewezen, onder verwijzing naar de wettelijke bepalingen die de wijziging van verblijfplaats reguleren. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarige is om niet bij de grootmoeder geplaatst te worden, gezien de zorgen over haar gedrag en de veiligheid. De kinderrechter heeft ook de contactregeling tussen de minderjarige en de ouders gehandhaafd, waarbij de huidige regeling in het belang van de minderjarige wordt geacht. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep voor de belanghebbenden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/614038 / JE RK 21-1516
Datum uitspraak: 14 juli 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verzoek niet wijzigen verblijfplaats (artikel 1:265d, tweede lid BW, artikel 1:262b BW)
Verzoek vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing (artikel 1:265f BW) + vaststellen nieuwe regeling
in de zaak naar aanleiding van het op 24 juni 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[de man]

de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner, te Rotterdam,
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,

[de oma]

hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
wonende te [woonplaats]

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 14 juli 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder;
  • de grootmoeder moederszijde.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de vader.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] verblijft feitelijk in een (bestands)pleeggezin.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 18 maart 2021 [minderjarige] onder toezicht gesteld.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 30 maart 2021 machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg van 1 april 2021 tot 18 september 2021.
  • De William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering heeft de ouders een schriftelijke aanwijzing gegeven op 11 juni 2021 en op 15 juni 2021.

Verzoeken en verweer

De vader komt in beroep tegen (lees: verzoekt om vervallenverklaring van) de schriftelijke aanwijzingen d.d. 11 juni 2021 en d.d. 15 juni 2021 waarin zijn verzoek tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige] naar [grootmoeder] de oma waar haar halfzus ook in opgroeit, en waarin de omgang tussen de ouders en [minderjarige] wordt teruggebracht naar 1 x per 4 weken, vervallen te verklaren. Daarbij verzoekt de vader de gecertificeerde instelling de opdracht te geven [minderjarige] over te plaatsen naar het netwerkpleeggezin van [grootmoeder] en verzoekt hij om een door de kinderrechter te bepalen omgangsregeling.
Aan de verzoeken ligt het volgende ten grondslag. De kinderrechter heeft in een eerdere beschikking nadrukkelijk verzocht aan de gecertificeerde instelling om onderzoek te doen naar de mogelijkheid en wenselijkheid van een plaatsing bij [grootmoeder] . Door de gecertificeerde instelling is besloten de plaatsingsbeslissing niet te wijzigen, terwijl het gedrag van [minderjarige] ervoor pleit om haar over te plaatsen nu het kennelijk niet goed gaat in het huidige pleeggezin. De vader maakt zich zorgen omdat het gedrag pas enkele weken na plaatsing in het pleeggezin is ontstaan en er tot op heden nog geen hulpverlening is ingezet. De vader denkt dat [minderjarige] meer tot rust kan komen als ze binnen het familienetwerk wordt geplaatst. [grootmoeder] is bereid om voor [minderjarige] te zorgen en is gescreend. Bovendien verliep de omgang tussen de vader en [minderjarige] goed en zijn er geen gegronde redenen om deze in te perken met een schriftelijke aanwijzing. De banden met de familie worden zo verder doorgesneden. De vader wil dat er een plan van aanpak komt dat ziet op het herstellen van het contact tussen de ouders en [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. [minderjarige] zit sinds 15 april jl. bij haar huidige pleeggezin. Haar gedrag is vanaf het begin lastig, maar speelde ook al in de thuissituatie bij de moeder en de grootmoeder moederszijde. Er zijn ernstige zorgen over haar gedragingen en de gecertificeerde instelling wil haar laten diagnosticeren, maar er zijn lange wachtlijsten. De ouders worden meegenomen bij de beslissingen van de gecertificeerde instelling door middel van de netwerkberaden en zijn overal van op de hoogte. De omgang is gewijzigd omdat het te veel werd voor [minderjarige] . De ouders hebben toen aangegeven het eens te zijn met de omgangsregeling en weten vanaf het begin dat [minderjarige] in september naar een andere plek zal gaan. Er is onderzoek gedaan naar een plaatsing bij [grootmoeder] , maar dit kan geen doorgang vinden. Het gedrag van [minderjarige] is te heftig voor plaatsing in een regulier pleeggezin en pleegzorg staat niet achter deze plaatsing. [grootmoeder] heeft aangegeven dat ze wel voor [minderjarige] zou willen zorgen, maar op dit moment is de situatie te onveilig om [minderjarige] daar te laten verblijven. Een plaatsing bij de vader is niet mogelijk, omdat het daar niet veilig wordt ingeschat.
De moeder en de grootmoeder moederszijde hebben ingestemd met het verzochte. De moeder heeft verklaard dat de uithuisplaatsing zwaar is geweest voor [minderjarige] en wil dat [minderjarige] weer naar huis komt. Als dit niet mogelijk is wil de moeder dat [minderjarige] bij [grootmoeder] wordt geplaatst. De grootmoeder moederszijde heeft verklaard dat ze wil dat [minderjarige] thuis komt wonen en dat ze voor [minderjarige] kan zorgen.

Beoordeling

Bij beslissing van 11 juni 2021 heeft de gecertificeerde instelling met toepassing van artikel 1:265d, derde lid BW, besloten niet tot wijzigen van de verblijfplaats van [minderjarige] over te gaan.
Ten aanzien van dit verzoek overweegt de kinderrechter als volgt. De wet voorziet in een specifieke regeling voor de afwijzing van het bepalen van een andere verblijfplaats waardoor in beginsel een beroep op artikel 1:262b BW niet mogelijk is. Op grond van artikel 1:265d BW, tweede lid sub c, kan de met het gezag belaste ouder wegens gewijzigde omstandigheden de gecertificeerde instelling verzoeken af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige, tenzij de toestemming reeds met toepassing van artikel 1:265i BW is verleend. De kinderrechter overweegt dat bij beschikking d.d. 26 april 2021 met toepassing van deze bepaling toestemming is verleend voor wijziging van het verblijf van [minderjarige] van netwerkpleeggezin naar (het huidige)bestandspleeggezin. Gelet hierop kan de vader geen beroep doen op artikel 1:265d, tweede lid, sub c BW. Niettemin ziet de kinderrechter aanleiding om gelet op het belang van de minderjarige het verzoek alsnog te behandelen in het kader van geschilbeslechting op grond van artikel 1:262b BW. De kinderrechter overweegt dat het, gelet op de ernstige zorgen over het gedrag van [minderjarige] , niet in haar belang is om bij [grootmoeder] te worden geplaatst. De pleegzorg staat niet achter deze plaatsing omdat [grootmoeder] onvoldoende in staat wordt geacht de veiligheid te kunnen waarborgen. Er moet eerst diagnostiek plaatsvinden om meer duidelijkheid te krijgen over het gedrag van [minderjarige] . De kinderrechter zal daarom het verzoek ex artikel 1:262b BW tot laten overplaatsen naar het netwerkpleeggezin bij [grootmoeder] afwijzen.
Bij beslissing van 15 juni 2021 heeft de gecertificeerde instelling met toepassing van artikel 1:265f, eerste lid, BW, een contactregeling vastgesteld.
Ten aanzien van het verzoek van de vader bet betrekking tot deze beslissing overweegt de kinderrechter als volgt.
Op grond van artikel 1:265f Burgerlijk Wetboek (BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de duur daarvan de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Deze beslissing van de gecertificeerde instelling geldt als een schriftelijke aanwijzing en artikel 264 en artikel 265 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat er ernstige zorgen zijn over het gedrag en de ontwikkeling van [minderjarige] . Ze heeft veel meegemaakt en de bezoeken met de familie kunnen haar prikkelen waardoor ze heftiger gedrag laat zien na de bezoeken. Er is daarom door de gecertificeerde instelling besloten de “omgangs”regeling aan te passen naar om de week een begeleid bezoek (van beurtelings de moeder en de vader), hetgeen van te voren ook is besproken met de ouders. De kinderrechter is van oordeel dat de huidige contactregeling in het belang van [minderjarige] moet blijven gelden en zal het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing d.d. 15 juni 2021 daarom afwijzen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek ex artikel 1:262b BW;
wijst af het verzoek tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing, met bepaling van een nieuwe contactregeling.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2021 door mr. D.G.J. Dop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 12 augustus 2021.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen hoger beroep open voor zover deze ziet op art. 1:262b BW, maar slechts cassatie in het belang der wet.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld voor zover de beslissing ziet op art. 1:265f BW:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.