ECLI:NL:RBDHA:2021:9412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 20/8634
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft eiseres, een Dominicaanse vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar broer, die in Nederland verblijft en zorgbehoevend is, een afhankelijkheidsrelatie hebben, maar dat deze niet meer dan gebruikelijk is. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat beide partijen meerderjarig zijn en dat er geen bijzondere afhankelijkheid was die een verblijfsvergunning rechtvaardigde. Eiseres heeft aangevoerd dat haar zorg essentieel is voor haar broer en dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met de hoorplicht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoorplicht is geschonden, omdat verweerder niet heeft voldaan aan de verplichting om eiseres te horen over haar bezwaar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft ook proceskosten aan eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/8634
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[Naam], eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J. Visschers.

Procesverloop

Eiseres heeft op 20 november 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021 in Breda. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde met behulp van een Skypebeeldverbinding. Op zitting was ook aanwezig [Naam 2] (referent), S. van Meer (curator) en [Naam 3] (de verzorgende van referent). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1969 en de Dominicaanse nationaliteit te bezitten. Op 11 november 2019 is ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een mvv [1] ingediend. Eiseres beoogt verblijf bij haar broer – referent – die volledig afhankelijk is van de zorg van anderen. Deze zorg ligt sinds het overlijden van hun moeder bij eiseres.
2. Op 16 maart 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit), omdat eiseres en referent meerderjarig zijn en er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Het daartegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat er aan het juiste beleid is getoetst. Dat referent functioneert als minderjarige, maakt niet dat hij als minderjarige moet worden gezien. In het kader van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie acht verweerder het van belang dat referent al jaren (mede) verzorgd wordt door medewerkers van zorginstanties. Referent hoeft dus niet exclusief door eiseres te worden verzorgd. Daarnaast heeft eiseres niet aangetoond dat de intensieve mantelzorg die referent nu ontvangt, zal worden stopgezet, waardoor hij niet meer thuis kan wonen of dat referent een mensonwaardig bestaan zou leiden in een zorginstelling. Verder hebben eiseres en referent de afgelopen 21 jaar niet meer samengewoond. Dat zij elkaar bijna jaarlijks zien, maakt dat niet anders. Ook is niet gebleken dat eiseres referent financieel ondersteunt of dat referent emotioneel afhankelijk is van eiseres. Wat betreft de banden met Nederland stelt verweerder dat de enige band van eiseres met Nederland het verblijf van referent hier is. Tot slot is niet gebleken dat eiseres voor het basisexamen inburgering is geslaagd of dat zij hiervan is vrijgesteld, aldus verweerder.
3. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder een onjuist toetsingskader hanteert. Referent is niet in staat om zelfstandig te functioneren en hier zal ook geen verandering in komen. Verweerder laat het na om inhoudelijk te motiveren waarom referent desondanks niet als minderjarige kan worden gezien. Verweerder heeft verder ten onrechte geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daarbij heeft verweerder geen aandacht besteed aan de dreigende verslechtering van de situatie van referent wanneer eiseres niet of niet continu zorg aan referent kan verlenen. De zorg van eiseres is essentieel, omdat haar aanwezigheid kan voorkomen dat referent in een zorginstelling terecht zal komen. De overkomst van eiseres is daardoor bovendien in het economisch belang van Nederland. Er is verder sprake van feitelijke belemmeringen voor referent om zich in de Dominicaanse Republiek te vestigen, aangezien referent niet meer in staat is om te reizen. Daarnaast stelt eiseres dat het inburgeringsvereiste geen vereiste is bij een geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM. [2] Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
Hoorplicht
4. Allereerst volgt de rechtbank eiseres in haar stelling dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De hoorplicht is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [3] kan verweerder afzien van het horen als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake indien er geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander besluit dan in eerste aanleg. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met wat in eerste instantie is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder in wat eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, aanleiding heeft gezien om op 16 oktober 2020 per brief nadere vragen te stellen aan eiseres. Nu verweerder in het bezwaarschrift aanleiding zag voor het doen van nader onderzoek, kan niet worden gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander besluit dan in eerste aanleg. Verweerder heeft het bezwaar dan ook niet zonder meer kennelijk ongegrond kunnen verklaren. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om eiseres te horen op haar bezwaar. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met de artikelen 7:2, 7:3 en 7:12 van de Awb.
6. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank beziet hierna of er aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.

Meerderjarigheid

7. Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [4] neemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht en conform het geldende beleid getoetst aan het vereiste van de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe is allereerst van belang dat verweerder terecht de kalenderleeftijd van referent als uitgangspunt heeft genomen. In tegenstelling tot de geestelijke leeftijd van een persoon is de kalenderleeftijd immers een objectief gegeven. Overigens heeft eiseres haar stelling dat referent op basis van zijn geestelijke gezondheid als minderjarig dient te worden aangemerkt, niet met medische stukken onderbouwd. Daarnaast betekent de omstandigheid dat referent onder curatele staat niet zonder meer dat hij als minderjarig dient te worden aangemerkt. Tot slot heeft verweerder ter zitting niet ten onrechte opgemerkt dat het jongvolwassenenbeleid het gezinsleven van de jongvolwassene met zijn ouder(s) beoogt te beschermen, voor zover die jongvolwassene altijd – ook na het bereiken van de volwassen leeftijd – feitelijk tot het gezin heeft behoord. Van een dergelijke situatie is in dit beroep geen sprake.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
9. Bij de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie is, kan onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend, gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. [5]
10. Tussen partijen is niet in geschil dat referent hulpbehoevend is vanwege zijn medische problematiek. Ook is niet in geschil dat derden de zorg voor referent kunnen dragen. Referent wordt al meerdere jaren ook verzorgd door medewerkers van zorginstanties. Sinds het overlijden van de moeder van referent hebben de zorgmedewerkers de zorg volledig overgenomen. Eiseres heeft sinds het overlijden van hun moeder tot twee keer toe gedurende een periode van 3 maanden in Nederland verbleven en in die tijd voor referent gezorgd. Verweerder heeft in dit verband echter kunnen tegenwerpen dat dit nog niet wegneemt dat de benodigde zorg ook door anderen kan worden verleend. Daarnaast is de stelling van eiseres dat haar zorg een significante verbetering van de gezondheidstoestand van referent oplevert niet met (medische) stukken onderbouwd. Uit het voorgaande kan dan ook niet worden afgeleid dat referent medisch gezien afhankelijk is van eiseres. Verweerder heeft daar zwaarwegend belang aan mogen hechten.
11. Verweerder heeft tevens bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat niet is aangetoond dat de intensieve mantelzorg die referent nu ontvangt, zal worden stopgezet waardoor referent niet meer thuis kan wonen. Eiseres heeft evenmin onderbouwd dat referent, in het geval dat hij toch niet meer thuis zou kunnen wonen, een mensonwaardig bestaan zou leiden in een zorginstelling of dat hij onderdrukkende medicatie toegediend zal krijgen. Dat referent liever thuis woont en verzorgd wordt door zijn zus is begrijpelijk, maar dit kan niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van een medische zorgbehoefte waarin alleen eiseres kan voorzien.
12. Tussen eiseres en referent is weliswaar sprake van een emotionele band, maar verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat deze band de normale band tussen een broer en zus overstijgt. De stelling van eiseres dat zij dagelijks contact onderhoudt met referent is ook niet met stukken onderbouwd. Dat referent financieel afhankelijk is van eiseres is gesteld noch gebleken.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die ertoe nopen dat eiseres in het bezit dient te worden gesteld van een verblijfsvergunning. Eiseres heeft in dit kader verwezen naar de situatie van referent en dat die zal verslechteren. Dit zijn echter geen redenen op grond waarvan eiseres voor haar verblijf blijvend op Nederland is aangewezen. Ook overigens kan deze grond niet slagen, gelet op wat onder 10 tot en met 12 door de rechtbank is geoordeeld.
14. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Nu geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven tussen eiseres en referent, behoeft de belangenafweging in dit kader geen verdere bespreking. Verweerder heeft de mvv-aanvraag terecht afgewezen. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit kunnen dan ook in stand blijven.
15. Aangezien het beroep gegrond is, is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 27 oktober 2020;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.496,- te betalen aan eiseres;
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 19 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.