ECLI:NL:RBDHA:2021:9774

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL20.19035 & NL20.19036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Moldavische Roma op grond van ongeloofwaardigheid en onvoldoende risico op vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van asielaanvragen van een Moldavisch gezin van Roma-afkomst. De aanvragen werden op 23 oktober 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verzoeken als ongegrond werden beschouwd. De eisers, een man en een vrouw met hun minderjarige kinderen, stelden dat zij vanwege bedreigingen door de familie van een meisje en discriminatie vanwege hun Roma-afkomst asiel zochten. Tijdens de zitting op 26 november 2020 waren de eisers en hun gemachtigde niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eisers geloofwaardig achtte, maar de gestelde bedreigingen en de problemen vanwege hun Roma-etniciteit niet geloofwaardig vond. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève konden worden aangemerkt en dat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade liepen. De rechtbank overwoog verder dat de belangen van de minderjarige kinderen in de besluitvorming voldoende waren meegewogen, en dat de medische omstandigheden van eiseres en haar oudste zoon niet voldoende waren om uitstel van vertrek te rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, met mr. J.C. de Grauw als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.19035 en NL20.19036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres] ,eiseres, V-nummer [V-nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen,
[minderjarige 1], V-nummer [V-nummer 3]
[minderjarige 2], V-nummer [V-nummer 4]
[minderjarige 3], V-nummer [V-nummer 5]
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Ilic).

ProcesverloopBij besluiten van 23 oktober 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser en eiseres zijn geboren op respectievelijk [geboortedag 1] 1989 en [geboortedag 2] 1990. Hun minderjarige kinderen zijn geboren op [geboortedag 3] 2012, [geboortedag 4] 2016 en [geboortedag 5] 2020. Eisers hebben de Moldavische nationaliteit en hebben op 6 augustus 2020 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat eiser samen met twee andere jongens in 2010 met een Roma meisje naar bed is geweest. Als gevolg hiervan heeft eiser de familie van het meisje $5.000,- moeten betalen. Na vijf jaar is eiser opnieuw door de familie van het meisje benaderd om meer geld te betalen. In de daaropvolgende jaren zijn eiser en eiseres meerdere malen bedreigd door deze familie. Om die reden zijn zij Moldavië ontvlucht. Verder hebben eisers aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Moldavië vanwege hun Roma-afkomst worden gediscrimineerd.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in de asielrelazen van eisers als relevant gekwalificeerd:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. de gestelde bedreigingen van eiser;
3. bedreiging van eiseres naar aanleiding van de problemen van haar man;
4. de problemen vanwege de Roma-etniciteit.
Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Daarentegen heeft verweerder de gestelde bedreigingen van eiser, de bedreiging van eiseres naar aanleiding van de problemen van eiser en de gestelde problemen vanwege de Roma-etniciteit niet geloofwaardig geacht.
Eisers kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten. Eisers verwijzen allereerst naar de ingediende zienswijze en verzoeken de rechtbank deze als in de gronden van beroep herhaald en ingelast te beschouwen. Eisers zijn van mening dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd om welke reden de zienswijze niet tot een ander oordeel heeft geleid dan is voorwoord in de voornemens. Eisers zijn het er niet mee eens dat de bedreigingen door de familieleden van het meisje niet geloofwaardig zijn bevonden. Verweerder heeft ten onrechte en zonder deugdelijke motivering tot de ongeloofwaardigheid geconcludeerd. Voorts stellen eisers dat de problemen vanwege hun Roma-afkomst ten onrechte door verweerder niet zijn gevolgd en dat zij, gelet op de overgelegde landeninformatie en alle nieuwsberichten van de afgelopen periode, een reëel risico lopen op ernstige schade bij terugkeer naar Moldavië dan wel dat dit vrees voor vervolging oplevert. Volgens eisers heeft verweerder geen dan wel onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de minderjarige kinderen bij de afwijzing van de asielaanvragen. Tot slot is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de medische toestand van eiseres en haar oudste zoon. Eisers verwijzen naar de medische stukken die zij bij hun zienswijze hebben overgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
De enkele verwijzing naar de zienswijze in de gronden van beroep maakt niet dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. Verweerder is in de bestreden besluiten uitvoerig op de ingebrachte zienswijze ingegaan. Het is vervolgens aan eisers om in de gronden van beroep aan te geven in welke zin verweerder in zijn motivering in de bestreden besluiten tekort is geschoten. In het navolgende gaat de rechtbank daarom enkel in op hetgeen eisers in de beroepsgronden specifiek tegen de bestreden besluiten naar voren hebben gebracht.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de problemen die eisers stellen te hebben ondervonden met de familie van het meisje met wie eiser naar bed is geweest, niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat de verklaringen van eiser en eiseres betreffende de gestelde problemen op meerdere punten met elkaar tegenstrijdig zijn. Zo hebben eisers wisselend verklaard over de naam van het meisje, het jaartal waarop het eerste geldbedrag is betaald aan de familie van het meisje en het jaar waarin de bedreigingen zijn begonnen. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bevreemdingwekkend is dat de familie van het meisje na vijf jaar weer geld eist van eiser en dat de verklaring die in de zienswijze voor het tijdsverloop wordt gegeven, namelijk dat eiser geen invloed heeft op het handelen van de familieleden en moeilijk inzicht kan geven in hun gedachtegang maar dat hem verteld is dat de psychische toestand van het meisje is verslechterd en hij daarom opnieuw geld moet betalen, niet concreet is onderbouwd en onvoldoende plausibel is. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser deze verklaring voor het eerst in de zienswijze naar voren brengt. Eisers hebben tevens tegenstrijdig verklaard over hoe vaak en door wie eiseres is bedreigd en of zij ook in Duitsland is bedreigd. Hoewel eisers deze laatste verklaringen bij hun correcties en aanvullingen op de gehoren hebben gecorrigeerd, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eisers dermate tegenstrijdig hebben verklaard dat zij dit niet middels de correcties en aanvullingen op de gehoren hebben kunnen herstellen.
7.3
In de bestreden besluiten heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de maatschappelijke positie van Roma in Moldavië weliswaar zorgelijk is maar dat niet is gebleken dat sprake is van vervolging van Roma in Moldavië enkel vanwege het behoren tot deze bevolkingsgroep. Eisers hebben in hun gronden van beroep niet verwezen naar algemene landeninformatie waaruit blijkt dat wel sprake zou zijn van groepsvervolging van Roma in Moldavië. Dat geen algemeen ambtsbericht voor Moldavië is opgesteld, betekent niet dat verweerder deze conclusie niet kan trekken op grond van andere beschikbare landenrapporten over Moldavië. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat zij persoonlijk bij terugkeer gegronde vrees voor vervolging hebben. Discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 merkt verweerder discriminatie aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat niet is gebleken dat hier in het geval van eisers sprake van is gelet op de door hen afgelegde verklaringen tijdens de gehoren. Daarbij is van belang dat eisers in het bezit zijn gesteld van paspoorten. Verder heeft eiseres verklaard dat de kinderen de mogelijkheid hebben om naar school te gaan en dat zij kinderbijslag heeft ontvangen. Hoewel eiseres verklaart dat haar echtgenoot geen werk kon vinden in Moldavië, heeft zij aangegeven dat dit komt doordat eiser analfabeet is en er geen werk is in Moldavië. Bovendien heeft eiseres medische zorg gehad en heeft zij een huisarts en een reuma-specialist kunnen bezoeken. Uit haar verklaringen blijkt dat zij voor de specialist heeft moeten betalen, maar dat dit ook geldt voor niet-Roma die specialistische zorg behoeven. Met de bij de zienswijze aangehaalde algemene landeninformatie hebben eisers, zoals verweerder heeft kunnen overwegen, niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk niet op maatschappelijk en sociaal gebied kunnen functioneren in Moldavië.
7.4
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen in de vorige overweging is neergelegd, ook niet in dat eisers bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade lopen bij terugkeer naar Moldavië en om deze reden in het bezit zouden moeten worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
7.5
Wat betreft de belangen van de minderjarige kinderen van eisers en het beroep op artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) overweegt de rechtbank dat het IVRK rechtstreekse werking heeft in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat het eerste lid van artikel 3 van het IVRK, gelet op de formulering ervan, geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. Wel toetst de bestuursrechter in dit verband of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en aldus bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze toets heeft een terughoudend karakter. De bestreden besluiten geven er naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van dat verweerder zich, bezien in het licht van artikel 3 van het IVRK, onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen van eisers. Op pagina zes en zeven van het bestreden besluit ten aanzien van eiseres is verweerder uitdrukkelijk op de belangen van de kinderen ingegaan en heeft verweerder geconcludeerd dat, hoewel de situatie voor Roma moeilijk is in Moldavië, dit op zichzelf nog niet betekent dat het niet verlenen van verblijfsvergunningen dusdanig verregaande negatieve consequenties heeft voor de ontwikkeling van de kinderen dat dit tot vergunningverlening dient te nopen. Verweerder heeft betrokken dat het gezin ruim een jaar in Nederland verblijft, geen van de gezinsleden hier een verblijfsvergunning heeft gehad en dat het gezin als gevolg van de beslissingen niet wordt gescheiden. Bovendien hebben de oudste twee kinderen langer in Moldavië dan in Nederland gewoond en daarom ook langere tijd de Russische taal dan de Nederlandse taal gesproken en kan, gelet op de leeftijd van de kinderen, verwacht worden dat zij zich kunnen aanpassen.
7.6
Wat betreft het beroep op de medische omstandigheden van eiseres en de oudste zoon van eisers heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde medische stukken niet blijkt dat bij een van hen sprake is van acute medische problematiek die niet in Moldavië behandeld kan worden. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat een vermoeden is van morbus Bechterew bij eiseres, blijkt niet dat deze diagnose officieel is gesteld en dat eiseres in Nederland behandeld wordt voor klachten. Ten aanzien van de oudste zoon van eisers komt uit de overgelegde medische stukken naar voren dat hij ademhalingsproblemen en een ontwikkelingsachterstand heeft. Vermoed wordt volgens het overgelegde patiëntdossier dat hij breath holding spells heeft, maar uit het dossier blijkt niet dat hij hiervoor in Nederland behandeld wordt. Om die reden ziet de rechtbank niet in dat eiseres en/of haar oudste zoon aannemelijk hebben gemaakt in aanmerking te komen voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.