ECLI:NL:RBDHA:2021:9774
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van Moldavische Roma op grond van ongeloofwaardigheid en onvoldoende risico op vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van asielaanvragen van een Moldavisch gezin van Roma-afkomst. De aanvragen werden op 23 oktober 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de verzoeken als ongegrond werden beschouwd. De eisers, een man en een vrouw met hun minderjarige kinderen, stelden dat zij vanwege bedreigingen door de familie van een meisje en discriminatie vanwege hun Roma-afkomst asiel zochten. Tijdens de zitting op 26 november 2020 waren de eisers en hun gemachtigde niet aanwezig, maar de staatssecretaris was vertegenwoordigd.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eisers geloofwaardig achtte, maar de gestelde bedreigingen en de problemen vanwege hun Roma-etniciteit niet geloofwaardig vond. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet als vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève konden worden aangemerkt en dat zij niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico op ernstige schade liepen. De rechtbank overwoog verder dat de belangen van de minderjarige kinderen in de besluitvorming voldoende waren meegewogen, en dat de medische omstandigheden van eiseres en haar oudste zoon niet voldoende waren om uitstel van vertrek te rechtvaardigen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, met mr. J.C. de Grauw als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.