De kantonrechter volgt [verweerder] niet in het verwijt dat OCW onvoldoende heeft gedaan om hem te ondersteunen bij het zoeken van een nieuwe functie. Zoals hiervoor al is overwogen is in 2017 al door [verweerder] zelf aangegeven dat hij een andere baan wil en is vanaf eind 2018 duidelijk dat [verweerder] zijn loopbaan buiten OCW zal gaan voortzetten. Vanaf dat moment heeft OCW [verweerder] hierin naar het oordeel van de kantonrechter ook zoveel mogelijk ondersteund, onder meer door het faciliteren van detacheringen en het aanbieden van diverse faciliteiten. Benadrukt wordt dat voor het slagen van het vanaf 2018 ingezette traject ook inzet en initiatief van [verweerder] vereist is. Dat uit de detacheringen uiteindelijk geen vaste functie is voortgevloeid, kan niet aan OCW worden verweten. Hetzelfde geldt voor het feit dat de detachering bij I&W is beëindigd. OCW mocht hiervoor afgaan op het bericht van de bedrijfsarts (zie 2.19.) en [verweerder] heeft bovendien ter zitting ook erkend dat de hierin genoemde omstandigheden het voor hem heel bezwarend maakten om bij I&W te werken.
Daarnaast heeft OCW [verweerder] – nadat hij de door OCW aangeboden mogelijkheid om per 1 januari 2019 drie dagen per week een opdracht voor de directie MBO uit te voeren had afgewezen – de gehele maand januari 2019 in de gelegenheid gesteld zich volledig te richten op mobiliteitsactiviteiten. Eind januari 2019 richt [verweerder] zich evenwel tot OCW met de vraag of OCW de tijd wel heeft benut om actie te ondernemen (zie 2.12). Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken wijst OCW er vervolgens naar het oordeel van de kantonrechter terecht op dat het nou juist de bedoeling was dat [verweerder] de tijd zou benutten om (kort gezegd) zelf actie te ondernemen. Ter zitting heeft [verweerder] desgevraagd verklaard dat hij die periode wel degelijk heeft gesolliciteerd, waaronder bij de NAVO, maar dat dergelijke procedures nou eenmaal veel tijd in beslag nemen. Heel concreet heeft [verweerder] echter niet toegelicht welke activiteiten hij in januari 2019 heeft ondernomen om een andere baan te vinden.
OCW heeft [verweerder] eind januari 2019 – ondanks het feit dat [verweerder] zich tot dat moment weinig proactief heeft opgesteld – nogmaals in de gelegenheid gesteld duidelijk te maken van welke aangeboden ondersteuning hij gebruik wenst te maken en hoe hij dit concreet in gaat vullen. In februari 2019 heeft OCW [verweerder] vervolgens de contactgegevens doorgegeven van [naam loopbaanadviseur] , loopbaanadviseur, met daarbij de mededeling dat zij [verweerder] kan helpen bij het vinden van een nieuwe functie. OCW heeft onweersproken gesteld dat het evenwel nimmer tot een concreet plan van aanpak is gekomen.
Uit de op 5 maart 2019 aan [verweerder] gegeven dienstopdracht (zie 2.15.) leidt de kantonrechter af dat OCW [verweerder] wederom werkzaamheden heeft aangeboden, dat [verweerder] hier eerst over wil nadenken, vervolgens zonder bericht niet verschijnt op het werk, pas na een bericht van OCW mededeelt dat hij niet kan komen en vervolgens aangeeft zich volledig te willen richten op een loopbaantraject.
Uiteindelijk heeft [verweerder] een aantal weken de opgedragen werkzaamheden verricht en is hij per 1 mei 2019 gedetacheerd naar I&W. Kort na aanvang van de werkzaamheden aldaar is [verweerder] uitgevallen wegens ziekte. De daaropvolgende re-integratiewerkzaamheden heeft hij verricht bij VO. Nadat [verweerder] in maart 2020 weer volledig arbeidsgeschikt is verklaard, heeft OCW [verweerder] medegedeeld dat OCW tot de conclusie is gekomen dat de arbeidsverhouding moet worden beëindigd. Hoewel [verweerder] aanvoert dat dit voor hem heel onverwacht kwam, acht de kantonrechter dat gelet op het voorgaande niet geloofwaardig. Immers geeft [verweerder] al sinds 2018 (althans 2017) aan dat hij niet meer bij HO&S/OCW wil werken en heeft hij dit vanaf dat moment ook feitelijk niet meer gedaan. Reden hiervoor is – zoals [verweerder] zelf ook heeft aangevoerd – de verstoorde verhouding met zijn (voormalig) leidinggevende en met de directeur van HO&S. OCW heeft [verweerder] een aantal opties voorgelegd om tot genoemde beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen (zie 2.22.), waarbij nog steeds ook begeleiding naar een andere baan tot de mogelijkheden behoort. Anders dan [verweerder] aanvoert, is het niet onredelijk dat OCW aan deze opties de voorwaarde heeft verbonden dat de arbeidsovereenkomst tot een einde komt. Hier is immers het in 2018 in gang gezette traject telkens op gericht geweest: een baan buiten HO&S / OCW. Uit het voorgaande blijkt ook dat OCW [verweerder] hierin telkens zoveel mogelijk heeft ondersteund, terwijl niet is gebleken van voldoende initiatief aan de zijde van [verweerder] , waar dit wel van hem mag worden verwacht.