ECLI:NL:RBDHA:2021:979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
11 februari 2021
Zaaknummer
09/158153-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere diefstallen en bedreigingen met geweld

Op 11 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen en bedreigingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een reeks van strafbare feiten, waaronder winkeldiefstallen, verduistering van een leenauto en bedreigingen aan het adres van een medewerker van Jeugdbescherming West. De feiten vonden plaats tussen juni 2020 en augustus 2020, waarbij de verdachte onder andere alcoholische dranken en benzine heeft gestolen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die zij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geëist, maar deze werd afgewezen omdat niet aan de wettelijke voorwaarden was voldaan. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht om schadevergoeding te betalen voor de geleden schade door de diefstallen. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar problematiek en het hoge recidiverisico.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/158153-20, 09/089862-20 (ttz. gevoegd), 16/306382-19 (ttz. gevoegd), 09/170701 -19 (tul), 13/098388-17 (tul), 13/180253-17 (tul), 16/076129-19 (tul) en 16/660002-17 (tul)
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
BRP-adres: [adres verdachte]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid-Oost, locatie Ter Peel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 november 2020 en 28 januari 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Roosma en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. K. Cras naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 09/158153-20 (hierna: dagvaarding I)
1
zij op of omstreeks 15 juni 2020 te Leiden, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere flessen alcoholische drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 28 mei 2020 tot en met 03 juni 2020 te Gouda en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, [naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dicht op die [naam medewerker Jeugdbescherming West] te gaan staan en/of (vervolgens) die [naam medewerker Jeugdbescherming West] de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "ik sla al haar tanden uit haar bek", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3
zij in of omstreeks de periode van 20 juni 2020 tot en met 26 juni 2020 te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer en/of te 's-Gravenhage, althans in Nederland, opzettelijk een personenauto (een witte Fiat Panda met kenteken [(--)] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bruiklener, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
zij op of omstreeks 23 juni 2020 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, een hoeveelheid (auto)brandstof, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
zij op een of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 21 juli 2020 tot en met 01 augustus 2020 te 's-Gravenhage, - vier flessen alcoholische drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 2] ) en/of
- negen flessen alcoholische drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 3] ) en/of
- vier flessen whiskey, althans een of meerdere flessen alcoholische drank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 4] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 09/089862-20 (hierna: dagvaarding II)
zij op of omstreeks 1 december 2019 te 's-Gravenhage een (fooien)pot (met inhoud), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 4] en/of [aangever bedrijf 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer: 16/306382-19 (hierna: dagvaarding III)
zij op of omstreeks 24 december 2019 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een fles Johny Walker Gold (ter waarde van € 35,99), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde.
Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I
Feit 1: winkeldiefstal [1]
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak van dit feit bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
 proces-verbaal aangifte van [aangever 1] namens [naam bedrijf] [straatnaam 1] te Leiden, opgemaakt op 15 juni 2020 door [naam brigadier van politie] eenheid Den Haag (blz. 37 tot en met 42);
 de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2021.
Feit 2: bedreigingen [2]
Bewijsmiddelen:
[naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft verklaard dat zij op 28 mei 2020 een gesprek had met de verdachte en [naam] over de bezoekregeling van hun dochter. Tijdens dit gesprek schreeuwde de verdachte tegen [naam medewerker Jeugdbescherming West] :
“Ik ga jou fysiek iets aandoen want ik wil van jou af. Als ik jou lichamelijk mishandel mag jij deze zaak niet meer draaien. Ik maak je af!”. [naam medewerker Jeugdbescherming West] zag zoveel agressie en woede dat zij overtuigd was dat de verdachte haar daadwerkelijk letsel zou toebrengen. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij als beveiliger aanwezig was bij het gesprek van 28 mei 2020. Volgens [getuige 1] zei de verdachte tijdens het gesprek dat zij [naam medewerker Jeugdbescherming West] zou afmaken en zij zei meerdere keren dat zij mevrouw [naam medewerker Jeugdbescherming West] iets met geweld zou aandoen, omdat ze dan een andere jeugdbeschermer zou krijgen. [4]
[naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft ook verklaard dat zij op 3 juni 2020 in de rechtbank Den Haag stond te wachten op de zitting over de uithuisplaatsing van de dochter van de verdachte en [naam] . De verdachte was ook aanwezig en kwam op twee momenten met haar neus tegen de neus van [naam medewerker Jeugdbescherming West] aan staan. [naam medewerker Jeugdbescherming West] was hierdoor erg bang en geïntimideerd. Toen de parketpolitie de verdachte naar de zittingszaal begeleidde schreeuwde zij:
“ik sla al haar tanden uit haar bek”.[naam medewerker Jeugdbescherming West] was hierdoor zo bang dat haar hart in haar keel klopte. [5]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 3 juni 2020 als teamleider van [naam medewerker Jeugdbescherming West] aanwezig was in de rechtbank. Hij zag dat de verdachte neus aan neus tegen [naam medewerker Jeugdbescherming West] aan stond. Hij voelde dat er een behoorlijke spanning was en zag dat [naam medewerker Jeugdbescherming West] zich aan het verdedigen was. Zij vertelde hem later dat ze zich bang en geïntimideerd heeft gevoeld. [6]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht in de eerste plaats wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft bedreigd op 28 mei 2020. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [getuige 1] nu hij als onafhankelijke getuige in de uitoefening van zijn beroep als beveiliger bij het gesprek aanwezig was. De niet nader onderbouwde stelling dat hij het gesprek mogelijk niet goed heeft kunnen horen, vindt geen steun in het dossier. De rechtbank hecht minder waarde aan de verklaring van [naam] – die kort gezegd verklaart dat er van enige bedreiging geen sprake is geweest – nu uit het dossier blijkt dat hij, net als de verdachte, een problematische relatie heeft met Jeugdbescherming West (en met de daar werkzaam zijnde aangeefster [naam medewerker Jeugdbescherming West] in het bijzonder) in verband met de bezoekregeling van hun dochter. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Ook ten aanzien van 3 juni 2020 acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft bedreigd door dicht tegen haar aan te gaan staan en door te roepen dat ze haar tanden uit haar bek zal slaan. De rechtbank heeft, anders dan door de verdediging is aangevoerd, geen reden om te twijfelen aan de verklaring van [naam medewerker Jeugdbescherming West] over de bedreiging door de verdachte. Haar verklaring staat niet op zichzelf, maar wordt op punten ondersteund door de verklaring van [getuige 2] van 3 juni 2020, te weten het neus aan neus staan en het aanwezig zijn van een behoorlijke spanning alsmede dat zij zich daarna bang en geïntimideerd voelde. De rechtbank gebruikt de telefonische verklaring van [getuige 2] van 24 juni 2020 niet als bewijsmiddel nu uit het proces verbaal van bevindingen daarvan niet blijkt wat aan hem door de politie is voorgehouden, voordat hij verklaarde over de tenlastegelegde bewoordingen. Zodoende behoeft het verweer van verdediging dat deze telefonische verklaring niet betrouwbaar is, geen nadere bespreking.
Feit 3: verduistering leenauto
Bewijsmiddelen:
[aangever 2] heeft namens garagebedrijf [naam bedrijf 2] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat de verdachte op 20 juni 2020 met een Ford Focus naar haar garagebedrijf kwam voor een APK-keuring. De verdachte kreeg een leenauto mee, te weten een Fiat Panda met kenteken [(--)] , en er werd mondeling een afspraak gemaakt dat de leenauto van 20 juni 2020 tot dinsdag 23 juni 2020 gebruikt mocht worden. Op maandag 22 juni 2020 is de Ford Focus van de verdachte APK-gekeurd. [aangever 2] belde de verdachte met de mededeling dat zij de Ford Focus kon ophalen en de leenauto kon terugbrengen. De auto is op die dinsdag niet teruggebracht. Op dinsdag 23 juni 2020 heeft [aangever 2] de verdachte weer telefonisch gesproken met de mededeling dat de leenauto teruggebracht moet worden. De verdachte heeft de auto ook op die dag niet teruggebracht. [aangever 2] heeft de verdachte ook meermaals per WhatsApp verzocht om de auto terug te brengen. Op vrijdag 26 juni 2020 werd [aangever 2] gebeld door [naam] dat de leenauto geparkeerd stond in de [straatnaam 5] . [aangever 2] is toen met een collega naar de [straatnaam 5] gereden om de leenauto op te halen. De leenauto bleek drie lekke banden en schade aan de voorbumper te hebben en moest worden weggesleept. [7]
Op 25 juni 2020 heeft de verdachte, volgens een verklaring van [naam verbalisant] , telefonisch aan de politie verteld dat zij een Fiat te leen had gekregen en dat deze auto in de nacht van 24 op 25 juni 2020 vernield was. [8]
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij op dinsdag 23 juni 2020 telefonisch met [aangever 2] heeft afgesproken dat zij de leenauto op woensdag 24 juni 2020 zou terugbrengen. Zij heeft de auto niet meer teruggebracht omdat zij zich schaamde voor de schade aan de auto. [9]
Oordeel van de rechtbank
Uit het voorgaande en in het bijzonder de verklaring van de verdachte kan worden afgeleid dat de verdachte de leenauto in ieder geval op 24 juni 2020 terug moest brengen naar het garagebedrijf. Dit heeft zij niet gedaan. De vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte zich hiermee de leenauto wederrechtelijk heeft toegeëigend. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is van wederrechtelijke toe-eigening sprake als de verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een aan een ander toebehorend goed. De enkele omstandigheid dat de verdachte een geleend goed niet heeft teruggebracht, is evenwel niet voldoende voor het bewijs van wederrechtelijke toe-eigening.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van enkel het zuiver nalaten van de verdachte om de leenauto terug te brengen. Allereerst heeft het garagebedrijf meermaals tevergeefs gebeld naar de verdachte met het verzoek om de auto terug te brengen en zijn er meerdere WhatsApp berichten verstuurd waar de verdachte niet op gereageerd heeft. Verder is de leenauto in de nacht van 24 op 25 juni 2020, dus nadat de verdachte al verzuimd had om in ieder geval op 24 juni 2020 de auto terug te brengen, zwaar beschadigd geraakt en ook toen heeft de verdachte niets van zich laten horen. Zij heeft het garagebedrijf noch van de schade, noch van de locatie van de leenauto in kennis gesteld. Geheel buiten toedoen van de verdachte en pas op 26 juni 2020 is de auto weer in handen van het garagebedrijf gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte door deze keten van gebeurtenissen, zonder daartoe gerechtigd te zijn, als heer en meester over de leenauto gaan beschikken en heeft zich daarmee het voertuig wederrechtelijk toegeëigend. De stelling van de verdachte dat zij uit schaamte niets meer heeft laten horen, maakt dit niet anders. De rechtbank verwerpt de verweren daarom en acht de tenlastegelegde verduistering van de leenauto wettig en overtuigend bewezen vanaf 24 juni 2020.
Feit 4: diefstal benzine
Bewijsmiddelen
[aangever 3] heeft namens [naam bedrijf 3] te Reeuwijk aangifte gedaan van diefstal van benzine op 23 juni 2020. De auto met kenteken [(--)] heeft getankt en is weggereden zonder te betalen. [10]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 23 juni 2020 getankt heeft zonder te betalen. [11]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat op het moment van wegrijden na het tanken door de verdachte wel degelijk sprake was van oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de benzine. De enkele stelling van de verdachte dat zij dacht dat ze achteraf wel een betalingsregeling kon treffen  en daarnaar zelfs onderzoek zou hebben gedaan  maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbrak. Er was haar door het tankstation immers geen toestemming gegeven om te tanken zonder direct te betalen. In die wetenschap heeft de verdachte dat toch gedaan. De verweren worden verworpen en het feit wordt wettig en overtuigend bewezen geacht.
Feit 5: winkeldiefstallen
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak van dit feit bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
 een geschrift, te weten een afschrift van aangifte door [aangever 4] namens [naam bedrijf] [straatnaam 2] te Den Haag, opgemaakt op 23 juli 2020 door [naam verbalisant] (blz. 73 t/m 75);
 proces-verbaal aangifte van [aangever 5] namens [naam bedrijf] [straatnaam 4] te Den Haag, opgemaakt op 6 augustus 2020 door [naam verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag (blz. 84 t/m 86);
 proces-verbaal aangifte van [aangever 5] , opgemaakt op 6 augustus 2020 door [naam verbalisant] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag (blz. 84 t/m 86);
 een geschrift, te weten een afschrift van aangifte door [aangever 6] namens [naam bedrijf] [straatnaam 3] te Den Haag, opgemaakt op 22 juli 2020 door [naam verbalisant] (blz. 92 t/m 94);
 de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2021.
Dagvaarding II [12]
Diefstal
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak van dit feit bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
 proces-verbaal aangifte van [aangever bedrijf 4] namens [naam bedrijf 4] , opgemaakt op 10 december 2019 door [naam verbalisant] , van politie eenheid Den Haag, (blz. 13 tot en met 15);
 de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2021.
Dagvaarding III [13]
Diefstal
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit feit namelijk bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak van dit feit bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
 een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal van [aangever 7] , opgemaakt op 24 december 2019 (blz. 4 tot en met 7);
 de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 28 januari 2021.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Dagvaarding I:
1
zij op 15 juni 2020 te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere flessen alcoholische drank,
dietoebehoorde
naan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
zij op 28 mei 2020 en 03 juni 2020 te Gouda en/of te 's-Gravenhage, [naam medewerker Jeugdbescherming West] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dicht op die [naam medewerker Jeugdbescherming West] te gaan staan en/of die [naam medewerker Jeugdbescherming West] de woorden toe te voegen "ik maak je af" en/of "ik sla al haar tanden uit haar bek";
3
zij in de periode van 2
4juni 2020 tot en met 26 juni 2020 in Nederland, opzettelijk een personenauto (een witte Fiat Panda met kenteken [(--)] ), toebehorende aan [naam bedrijf 2] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bruiklener, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4
zij op 23 juni 2020 te gemeente Bodegraven-Reeuwijk, een hoeveelheid autobrandstof,
dietoebehoorde aan [naam bedrijf 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5
zij op meerdere momenten in de periode van 21 juli 2020 tot en met 01 augustus 2020 te 's-Gravenhage,
- vier flessen alcoholische drank,
dietoebehoorde
naan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 2] ) en
- negen flessen alcoholische drank,
dietoebehoorde
n, te weten aan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 3] ) en
- vier flessen
whisky,
dietoebehoorde
naan [naam bedrijf] (filiaal [straatnaam 4] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding II:
zij op 1 december 2019 te 's-Gravenhage een fooienpot met inhoud,
dietoebehoorde aan [naam bedrijf 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Dagvaarding III:
zij op 24 december 2019 te Almere, een fles Johny Walker Gold (ter waarde van € 35,99),
dietoebehoorde aan [naam bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte wordt opgelegd de onvoorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte wordt veroordeeld tot een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat een ISD-maatregel voor de duur van één jaar wordt opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in een periode van 8 maanden schuldig gemaakt aan 2 bedreigingen, een verduistering van een leenauto en 7 diefstallen.
De verdachte heeft met de bedreigingen angstgevoelens en hinder veroorzaakt bij [naam medewerker Jeugdbescherming West] en haar collega’s, terwijl zij in de uitoefening van hun functie waren. Het gedrag van de verdachte getuigt van weinig respect voor deze mensen die belast zijn met hun maatschappelijke taak bij Jeugdbescherming West.
Ook heeft de verdachte laten zien dat zij geen enkel respect heeft voor de eigendommen van anderen. Zij heeft een leenauto ernstig vernield achtergelaten zonder het garagebedrijf in kennis te stellen. Ze heeft met die auto getankt zonder te betalen zodat het garagebedrijf ook daar nog een bon voor op de mat kreeg. Verder heeft de verdachte vijf keer een winkeldiefstal gepleegd bij [naam bedrijf] en ten slotte zelfs een fooienpot gestolen bij een restaurant. Zij heeft hiermee hinder en schade veroorzaakt bij de betreffende bedrijven.
Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 26 januari 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat zij in de afgelopen 5 jaren veelvuldig is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van reclasseringsadviezen over de verdachte van17 juni 2020, 13 augustus 2020, 28 oktober 2020, 07 januari 2021, 25 januari 2021 en 27 januari 2021 waaruit – kort gezegd – volgt dat sprake is van persoonlijkheidsproblematiek, problematiek op alle leefgebieden en een hoog recidiverisico. Op diverse momenten is toezicht, behandeling en begeleiding van de verdachte ingezet. Tijdens de voorlopige hechtenis in onderhavige zaken is, na een aanvankelijke inzet op een ISD-maatregel rapportage, bij de verdachte is de verdachte gemotiveerd geraakt voor behandeling en begeleiding. Een en ander heeft erin geresulteerd dat de verdachte geschorst is uit de voorlopige hechtenis teneinde klinisch te kunnen worden opgenomen in een zorginstelling. Na enkele weken klinische behandeling bij Forensisch Psychiatrische Afdeling De Mare is deze behandeling echter voortijdig beëindigd nu de verdachte volgens de kliniek onbegeleidbaar en onbehandelbaar is. De reclassering ziet hierdoor geen mogelijkheden meer om het recidiverisico middels verplichte interventies en/of toezicht binnen een voorwaardelijk kader te verlagen. Niettemin wordt het inzetten van een klinische opname voor haar persoonlijksheidsproblematiek noodzakelijk geacht door de reclassering. Het stringente karakter van de ISD-maatregel wordt vanwege de voortijdige beëindiging van de klinische behandeling bij De Mare geïndiceerd geacht. Ter terechtzitting zijn over het uitgebrachte advies en de mogelijkheden tot begeleiding en behandeling van de verdachte twee reclasseringsmedewerkers gehoord, waaronder de begeleidster van de verdachte in de zaak met parketnummer 16/660002-17 (tul), [naam reclasseringsmedewerker] . Zij heeft verklaard dat zij de verdachte altijd zal blijven begeleiden, in welk kader dan ook.
Ten aanzien van de ISD-maatregel
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 38m Sr is voor oplegging van een ISD-maatregel – onder meer en voor zover in deze zaak relevant – vereist dat het feit is begaan nadat de verdachte, in de vijf aan het feit voorafgaande jaren, ten minste driemaal onherroepelijk voor een misdrijf is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf en deze straffen “geheel” ten uitvoer zijn gelegd. In zijn arrest van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:2028) heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat met gehele tenuitvoerlegging wordt bedoeld dat zowel het onvoorwaardelijk als het voorwaardelijk gedeelte van die eerder opgelegde
strafgeheel ten uitvoer moet zijn gelegd.
Uit het strafblad van de verdachte blijken de volgende veroordelingen in de afgelopen vijf jaren:
  • Op 11 november 2019 door de politierechter in de rechtbank Amsterdam tot 3 maanden gevangenisstraf. Dit vonnis is niet onherroepelijk en telt daarom
  • Op 2 oktober 2018 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank MiddenNederland tot 5 maanden gevangenisstraf. Dit vonnis is niet onherroepelijk en telt daarom
  • Op 15 oktober 2019 door de politierechter in de rechtbank Den Haag tot 16 dagen gevangenisstraf waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf is niet tenuitvoergelegd en telt daarom gelet op bovengenoemd arrest
  • Op 5 november 2019 door de politierechter in de rechtbank Den Haag tot 30 dagen gevangenisstraf waarvan 14 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf is niet tenuitvoergelegd en telt daarom gelet op bovengenoemd arrest
  • Op 27 december 2017 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland tot 12 maanden gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf is niet tenuitvoergelegd en telt daarom gelet op bovenstaand arrest
  • Op 8 juli 2019 door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland tot 30 uren taakstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf is niet tenuitvoergelegd en telt daarom gelet op bovenstaand arrest
  • Op 4 augustus 2017 door de politierechter in de rechtbank Limburg tot 24 dagen gevangenisstraf waarvan 24 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze voorwaardelijke straf is volledig tenuitvoergelegd bij onherroepelijk vonnis met parketnummer 16/660002-17. Deze straf telt daarom
  • 8 november 2017 door de Politierechter in de rechtbank Amsterdam tot 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het vonnis met parketnummer 16/65251118 waarin deze straf is tenuitvoergelegd is nog niet onherroepelijk en telt daarom gelet op voornoemd arrest
  • 16 april 2018 door de politierechter Amsterdam tot een voorwaardelijke geldboete van € 800,-. Deze telt niet mee nu er geen vrijheidsbenemende straf of maatregel is opgelegd.
Gelet op het bovenstaande is er, anders dan de officier van justitie ter terechtzitting heeft gesteld, niet voldaan aan de wettelijke voorwaarde van artikel 38m Sr, te weten het vereiste dat van drie veroordelingen de straffen of maatregelen geheel ten uitvoer zijn gelegd. Aan de verdachte kan daarom geen ISD-maatregel worden opgelegd. De vordering van de officier van justitie tot oplegging van een ISD-maatregel wordt daarom afgewezen.
Strafmaat
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de vele eerdere veroordelingen wel sprake van veelvuldige recidive. Kort gezegd heeft geen enkele rechterlijke bemoeienis de verdachte kunnen weerhouden van het voortzetten van haar criminaliteit. Dit rechtvaardigt dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Ondanks het feit dat er geen twijfel bestaat dat de verdachte behandeling en begeleiding nodig heeft, en de mogelijkheid ontbreekt om dit in het kader van een ISD-maatregel op te leggen, is naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte van de straf met als bijzondere voorwaarden behandeling en begeleiding – nu in de afdoening van onderhavige feiten – niet meer op zijn plaats. De verdachte heeft in het verleden meerdere kansen gekregen met voorwaardelijke straffen, óók met oplegging van reclasseringstoezicht en behandeling en begeleiding. De vele voorwaardelijke veroordelingen die zijn aangebracht door de officier van justitie, maken dit pijnlijk duidelijk. Nu de verdachte op dit moment nog vanuit een eerdere voorwaardelijke veroordeling wordt begeleid door de reclassering en [naam reclasseringsmedewerker] ter terechtzitting heeft verklaard dat zij dat ook zal blijven doen in dat kader, zal de rechtbank hierna onder 8.3 beslissen dat de proeftijd van die voorwaardelijk opgelegde straf wordt verlengd zodat de verdachte in dat kader nog enige tijd behandeld en begeleid kan worden door de reclassering. Dit in de hoop dat de verdachte, zoals zij ter terechtzitting ook heeft verklaard, haar leven alsnog een positieve wending kan geven met de haar geboden hulp.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De benadeelde partijen
[naam bedrijf 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.523,33, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
[naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3] te Den Haag, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 430,90, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van [naam bedrijf 2] niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze een onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert. Ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf] [straatnaam 3] is door de verdediging geen verweer gevoerd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van [naam bedrijf 2]
De vordering van [naam bedrijf 2] is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van de rechtbank levert de vordering geen onevenredige belasting op voor dit geding. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde feit ter grootte van het gevorderde bedrag van € 2.523,33.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 juni 2020, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Aangezien de verdachte voor het onder dagvaarding I onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit wordt veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.523,33, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juli 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Ten aanzien van [naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3]
Ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3] , overweegt de rechtbank als volgt. De gevorderde schade is voor het grootste gedeelte voldoende onderbouwd, vloeit voor dat deel ook rechtstreeks voort uit het onder dagvaarding I onder 5 bewezen verklaarde feit en is door de verdediging niet betwist. De rechtbank merkt echter op dat bewezen is verklaard diefstal van 1 fles Hennessy, terwijl de vordering strekt tot vergoeding van 2 flessen Hennessy á € 39,99. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 39,99 in mindering brengen, de vordering toewijzen tot een bedrag van € 390,91 en deze voor het overige afwijzen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 oktober 2020, omdat de vordering op die datum is ingediend.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte voor het onder dagvaarding I onder 5 bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en zij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 390,91, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De vorderingen tenuitvoerleggingen

De rechtbank dient te oordelen over de volgende vorderingen tenuitvoerlegging:
- parketnummer
09/170701-19: de bij vonnis van 15 oktober 2019 door de politierechter voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 14 dagen;
- parketnummer
13/098388-17: de bij vonnis van 8 november 2017 door de politierechter voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 2 weken;
- parketnummer
13/180253-17: de bij vonnis van 16 april 2018 door de politierechter opgelegde voorwaardelijke geldboete van € 800,-;
- parketnummer
16/076129-19: de bij vonnis van 8 juli 2019 door de politierechter opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 30 uren;
- parketnummer
16/660002-17: de bij vonnis van 27 december 2017 door de meervoudige strafkamer voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf van 6 maanden.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tenuitvoerlegging moeten worden afgewezen gelet op haar eis dat aan de verdachte de ISD-maatregel dient te worden opgelegd. Daarbij heeft zij voorts gevorderd dat de rechtbank de bijzondere voorwaarden behorende bij die voorwaardelijk opgelegde straffen wijzigt, in die zin dat dat de bijzondere voorwaarden komen te vervallen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de proeftijd die ziet op de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/660002-17 te verlengen met één jaar. Ten aanzien van de overige vorderingen wordt afwijzing verzocht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer
09/170701-19toewijzen nu de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat zij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer
16/076129-19toewijzen nu de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat zij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal de vordering tenuitvoerlegging met parketnummers
13/098388-17en
13/180253-17toewijzen nu de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat zij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormelde vonnissen was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten. Het feit dat deze vorderingen reeds zijn toegewezen bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland van 2 oktober 2018, staat de huidige toewijzing van de vorderingen niet in de weg nu dat vonnis volgens het strafblad van 26 januari 2021 niet onherroepelijk is
De rechtbank zal, zoals reeds overwogen bij de strafmaat (onder 6.3) ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer
16/660002-17de proeftijd verlengen met één jaar. Aan deze voorwaardelijk opgelegde straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden waaronder behandeling en begeleiding van de reclassering. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte onder reclasseringstoezicht blijft staan om zo alsnog de kans te geven haar leven een andere, positieve, wending te geven.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 57, 285, 310, 311, 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I, II en III tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I:
ten aanzien van feit 1:
diefstal, door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
en
bedreiging met zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:
verduistering
ten aanzien van feit 4:
diefstal
ten aanzien van feit 5:
diefstal, meermalen gepleegd
Dagvaarding II:
diefstal
Dagvaarding III:
diefstal
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Vorderingen benadeelde partijen
[naam bedrijf 2] .
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam bedrijf 2] toe tot een bedrag van
€ 2.523,33en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam bedrijf 2] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 2.523,33vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam bedrijf 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
35 dagen; het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
[naam bedrijf] , locatie Theresiastraat
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3] , toe tot een bedrag van
€ 390,91en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3] ;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 390,91vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam bedrijf] , locatie [straatnaam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op haar kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
7 dagen; het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van haar betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
Vorderingen tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 15 oktober 2019, gewezen onder parketnummer 09/170701-19, te weten een gevangenisstraf van 14 dagen;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank te Midden-Nederland d.d. 15 oktober 2019, gewezen onder parketnummer 16/076129-19, te weten een taakstraf van 30 uren;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam d.d. 8 november 2017, gewezen onder parketnummer 13/098388-17, te weten een gevangenisstraf van 2 weken;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam d.d. 8 november 2017, gewezen onder parketnummer 13/180253-17, te weten een geldboete van 800 euro;
verlengt de proeftijd van de bij vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Midden-Nederland d.d. 27 december 2017, gewezen onder parketnummer 09/660002-17, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. N. Achahbar, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. R. Westerhof en I. Verhagen, griffiers.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020172296, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, basisteam Leiden-midden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 62).
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020227870, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, basisteam Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 131).
3.Proces-verbaal van aangifte door [naam medewerker Jeugdbescherming West] , blz. 10.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 18.
5.Proces-verbaal van aangifte door [naam medewerker Jeugdbescherming West] , blz. 10 t/m 11.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , blz. 20-21.
7.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , inclusief bijlagen blz. 25 t/m 39.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [naam verbalisant] met nummer PL1500-2020189682-3, blad 1.
9.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2021.
10.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] namens [naam bedrijf 3] , blz 101 t/m 103.
11.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 28 januari 2021.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019343886, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-centrum, basisteam Jan Hendrikstraat, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 46).
13.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL0900-2019384931, van de politie eenheid Midden-Nederland, district Flevoland, basisteam Almere-west-poort , met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 24).