ECLI:NL:RBDHA:2021:9791

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
21-4755
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over handhaving van bestemmingsplan en gebruik van agrarische grond voor het houden van paarden

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 september 2021, hebben eisers, [eiser 1] en [eiser 2], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Lisse. Dit besluit hield in dat eisers gelast werden om een paddock en afrasteringen te verwijderen en het gebruik van hun perceel voor het houden van paarden te staken, onder dreiging van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft eerder op 18 februari 2021 een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het primaire besluit werd geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar. In het bestreden besluit van 9 juni 2021 werd het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de last tot handhaving bleef bestaan. De voorzieningenrechter oordeelde dat het houden van paarden op de agrarische grond in strijd was met het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2012". De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de handhaving rechtvaardigden. De eisers voerden aan dat het welzijn van de paarden in het geding was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen bewijs was dat de paarden niet elders konden worden ondergebracht. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4755 en 21/4756
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 september 2021 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),
en

het college van burgemeester en wethouders van Lisse, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Hansen).

Procesverloop

In het besluit van 9 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiser gelast om vóór 5 december 2020 de paddock en de afrasteringen te verwijderen en verwijderd te houden van het perceel [laan] [huisnummer] te [plaats] en het gebruik van het perceel voor het houden en berijden van paarden te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,- per constatering, met een maximum van € 20.000,-.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser [eiser 1] heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 20/7514).
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
In het besluit van 9 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit gedeeltelijk gewijzigd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (zaaknr. SGR 21/4756). Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaaknr. SGR 21/4755).
In het besluit van 20 juli 2021 heeft verweerder de begunstigingstermijn verlengd tot twee weken na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken in het geding gebracht.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 augustus 2021 op zitting behandeld.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door ing. H. van der Ark en ing. K. el Haddad, toezichthouders.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningen-rechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1
Eiser is eigenaar van het perceel [laan] [huisnummer] te [plaats] . Tijdens een controle op 23 mei 2019 hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat op de achterzijde van dit perceel een paardenbak en paddock naast de kas (deels) buiten het bouwvlak zijn gerealiseerd op gronden die bestemd zijn voor bollenteelt. Ook is geconstateerd dat er een paardenstal op het perceel is opgericht.
2.2
Tijdens en na de controle van 23 mei 2019 is er van de zijde van verweerder meerdere keren met eiser gesproken over de in strijd met het geldende bestemmingsplan “Landelijk gebied 2012” geconstateerde overtredingen. Aan eiser is daarbij te kennen gegeven dat de plaatsing van een paardenbak/paddock op eerste klas bollengrond niet is toegestaan. Het betreft het op de luchtfoto zwart omlijnde deel van het perceel. Tevens is gebleken dat het op die foto rood omlijnde perceel als paardenweide in gebruik was, hetgeen evenmin is toegestaan. Eiser is in de gelegenheid gesteld om de met het bestemmingsplan strijdige situatie op te heffen om handhavend optreden te voorkomen.
2.3
Op 16 juni 2020 is tijdens een controle gebleken dat eiser de strijdige situatie op zijn perceel heeft vergroot. Eiser had op dat moment ook het op de luchtfoto blauw omlijnde perceel als paardenweide in gebruik genomen, dat in 2019 nog in gebruik was voor de bollenteelt.
2.4
In de brief van 29 juli 2020 heeft verweerder eiser zijn voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden tegen de strijdige situatie. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om binnen 2 weken zijn zienswijze hiertegen in te brengen. Eiser heeft bij brief van 28 augustus 2020 zijn zienswijze hierop naar voren gebracht.
2.5
Vervolgens heeft op 29 september 2020 een nadere controle plaatsgevonden, waarbij is gebleken dat de strijd met het bestemmingsplan niet was opgeheven.
2.6
In het primaire besluit heeft verweerder eiser gelast om vóór 5 december 2020 de overtreding van artikel 2.1 eerste lid onder a en c, en artikel 2.3a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 3.1 en artikel 3.2 van het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2012” te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per constatering, met een maximum van € 20.000,-. In dit besluit is vermeld dat eiser de overtredingen dient te beëindigen en beëindigd te houden door:
- de paddock te verwijderen en verwijderd te houden;
- de afrastering die de separate weides creëert in de grote weide op eerste klas bollengrond te verwijderen en verwijderd te houden;
- de afrastering om het perceel ten dienste van het houden van paarden te verwijderen dan wel terug te brengen naar een vergunningsvrije erf- en perceelafscheiding conform artikel 2, lid 12, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor);
- het gebruik van het perceel voor het houden en berijden van paarden te staken en gestaakt te houden en de grond enkel te gebruiken in overeenstemming met de bestemming “Agrarisch-bollenteelt-bollenzone”.
2.7
Vervolgens heeft op 27 november 2020 een nadere controle plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat de erf/perceel afscheiding was verlaagd, maar dat de afrastering die separate weides creëert niet geheel was verwijderd. Ook is opgevallen dat achter de kas nog paarden liepen.
2.8
Bij uitspraak van 18 februari 2021 heeft de voorzieningenrechter het door eiser tegen het primaire besluit ingediende verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en dat besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak onder meer overwogen dat verweerder in de bezwaarfase nader onderzoek moet doen of het houden en het weiden van paarden binnen het bouwvlak onder het overgangsrecht valt. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de last ten aanzien van de “paardenweides” en de afrastering die separate paardenweides creëert in de ”grote” paardenweide” onduidelijk en in strijd met het rechtszekerheids- en motiveringsbeginsel geacht. De last zal op deze punten in de beslissing op bezwaar moeten worden verduidelijkt en waar nodig worden aangepast. Tot slot was de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het kader van de heroverweging, en in het bijzonder de te plegen belangenafweging, nader dient in te gaan op het door eiser gestelde en onderbouwde belang van het welzijn van de dieren en het door eiser gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel.
2.9
Op 12 maart 2021 en 16 maart 2021 hebben nadere controles plaatsgevonden op het perceel. Tijdens deze controles hebben toezichthouders van de gemeente geconstateerd dat de kas voor een gedeelte wordt gebruikt voor de opslag van diverse materialen, zoals gereedschap, een gesloten aanhangwagen, een oude auto en ander materiaal. In het overige gedeelte van de kas worden geen bollen geteeld. Op het perceel is op het gedeelte in het verlengde van de kas de afrastering ten dienste van de paarden nog aanwezig. Ook zijn er 2 schuilhuisjes aanwezig op het perceel.
3.1
In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit, gedeeltelijk in afwijking van het advies van de Commissie Bezwaren en Klachten (de commissie) van 3 mei 2021, gedeeltelijk gegrond verklaard en de last als volgt gewijzigd:
Eisers is gelast om binnen 6 weken na dagtekening van dit besluit:
1. de overtreding van artikel 2.1 eerste lid onder a en c, artikel 2.3a van de Wabo en artikel 3.1 en 3.2 van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2012’ te beëindigen en nadien beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van € 3.000,- per constatering (met een submaximum van € 3.000,- per week), met een maximum van € 12.000,- (last 1);
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eisers de overtreding kunnen beëindigen en beëindigd houden door:
- de paddock en schuilstallen inclusief alle afrastering ten dienste van het houden van pony’s/paarden op het zwarte vlak, aangeduid op de luchtfoto in de bijlage, te verwijderen en verwijderd te houden;
- het gebruik van het perceel voor het houden van pony’s/paarden op het zwarte vlak, aangeduid op de luchtfoto in de bijlage, te staken en nadien gestaakt te houden en de grond enkel te gebruiken in overeenstemming met de bestemming Agrarisch - bollenteelt - bollenzone I.
2. de geconstateerde overtreding van artikel 2.1 eerste lid onder a en c, artikel 2.3a van de Wabo en artikel 3.1 en 3.2 van het bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 2012’ te beëindigen c.q. beëindigd te houden op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per constatering (met een submaximum van € 2.000 per week), met een maximum van € 8.000,- (last 2).
Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eisers de overtreding kunnen beëindigen dan wel beëindigd houden door:
- het gebruik van het perceel voor het houden van pony’s/paarden op het rode en blauwe vlak, aangeduid op de luchtfoto in de bijlage, te staken en gestaakt te houden;
- de afrastering in en om het rode en blauwe vlak, die niet kan worden aangemerkt als vergunningsvrij op basis van artikel 2 lid 12 van bijlage II bij het Bor, verwijderd te houden.
3.2
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het bebouwen van eerste klas bollengrond en het gebruik van deze gronden voor het houden van paarden zowel in het zwart, blauw als rood omlijnde deel van het perceel in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Verweerder heeft overwogen dat in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) die in 2009 door de 6 gemeenteraden van de Duin- en Bollenstreek- gemeenten is vastgesteld, een gezamenlijk ruimtelijkeordeningsbeleid voor het buitengebied is vastgesteld. In lijn met het uit 1996 daterende Pact van Teylingen is in het bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2002” bepaald dat eerste klas bollengrond enkel gebruikt en bebouwd mag worden ten dienste van de bestemming. Het houden van paarden is expliciet uitgesloten van de toegestane nevenfuncties. In het daarop volgende bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2012” is het houden van paarden en de bebouwing ten behoeve van het houden van paarden wederom geen gewenste ontwikkeling bevonden en daarom opnieuw niet passend geacht binnen dit planologische regime.
Verweerder ziet geen bijzondere omstandigheden die maken dat er in dit geval van handhaving had moeten worden afgezien. Er is geen overgangsrecht van toepassing en het strijdige gebruik kan niet worden gelegaliseerd. Vanaf het moment dat eiser in 2004 een vergunning had aangevraagd voor de bouw van een bedrijfswoning met kas ten behoeve van het oprichten van een volwaardig agrarisch bollenteeltbedrijf, waren eisers op de hoogte van de geldende bestemming en het daarmee toegelaten gebruik. Desondanks hebben eisers het strijdig gebruik zelfs vergroot. Tijdsverloop voorafgaand aan het besluit tot handhaving kan niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt, op grond waarvan reeds daarom van handhavend optreden moet worden afgezien. Het gaat ook niet om een geringe overtreding, nu alleen al het zwart omlijnde deel van het perceel een oppervlakte heeft van circa 1000 m². Het oorspronkelijke perceel is in de loop der jaar steeds verder opgesplitst door eisers. Het onttrekken van eerste klas bollengrond acht verweerder, gelet op de bestendige regelgeving, visie en koers zeer ongewenst. Verweerder wenst geen precedent te scheppen waarbij dit alsnog wordt toegestaan. Dat er een vergunning is verleend voor een paardenstalling - hetgeen gebaseerd was op een onjuiste toepassing van het bestemmingsplan - is geen reden om van handhaving af te zien. Eiser kan de paarden/pony’s vanuit de stalling regelmatig naar een weide brengen waar het houden van paarden is toegelaten.
4. Eisers voeren aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter en het advies van de commissie om een deugdelijke motivering van de belangenafweging. Zo zijn in het bestreden besluit geen overwegingen gewijd aan de omstandigheid dat de paarden op het perceel van eisers niet naar buiten kunnen en de gevolgen daarvan voor het welzijn van de paarden in de vergunde paardenstal. Daarnaast betogen eisers dat het houden van enkele paarden op hun perceel past binnen de (gebruiks)regels van het geldende bestemmingsplan. Bovendien tast dit gebruik het bollenteeltareaal niet aan, aangezien het zwart omlijnde deel van het perceel niet (rendabel) kan worden beteeld. Verweerder heeft verder naar de mening van eisers ten onrechte overwogen dat de positie van de kas en de bedrijfswoning tot gevolg hebben dat het zwart omlijnde deel van het perceel wordt onttrokken aan het bollenteeltareaal, aangezien verweerder die zelf heeft vergund.
5.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk, en voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, is het verboden een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning, in stand te laten.
5.2
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2012”, dat op 12 september 2013 is vastgesteld. Op het perceel rust de enkelbestemming “Agrarisch- bollenteelt-bollenzone I”.
In artikel 3.1. van de planregels is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van een bollenteeltbedrijf zoals genoemd in artikel 1 lid 1.10 onder b;
b. behoud en versterking en herstel van de voorkomende natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden, in de vorm van:
1. bollenvelden;
2. grootschalige openheid;
3. kenmerkende landschapsstructuur;
4. natuur- en landschapselementen in de vorm van houtwallen en -singels, geriefhoutbosjes en overige groenvoorzieningen;
(…..)
e. de in tabel 3.1 genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal aantal m² aan bebouwing en gronden, die in gebruik mogen worden genomen ten dienste van de nevenfunctie.
Ingevolge artikel 3.2 van de planregels mogen bouwwerken uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
In artikel 3.4 (Specifieke gebruiksregels) onder e van de planregels is bepaald dat met betrekking tot het gebruik de volgende regels gelden: paardenbakken zijn niet toegestaan.
6.1
In de uitspraak van 18 februari 2021 over het eerste verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is geoordeeld dat het houden van paarden of pony’s op het perceel van eisers in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “Landelijk gebied 2012” op het perceel rustende bestemming. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om thans anders te oordelen. Dat in artikel 3.1, lid b, onder 4, van de planregels wordt verwezen naar “overige groenvoorzieningen” betekent niet dat het verblijven van paarden/pony’s op grasweides op het perceel is toegestaan. Het houden van paarden of pony’s kan uit zijn aard evenmin worden aangemerkt als een ingevolge de toepasselijke planregels van het huidige bestemmingsplan toegestane nevenfunctie ondergeschikt aan een agrarisch bollenteeltbedrijf. Het houden van paarden op de in geding zijnde percelen valt dan ook - anders dan eisers stellen - niet binnen de (gebruiks)regels van het geldende bestemmingsplan. Het gebruik van de gronden als verblijfplaats voor paarden/pony’s is dan ook in strijd met artikel 3.1, 3.2 en 3.4 van de planregels.
6.2
De voorzieningenrechter overweegt dat zich luchtfoto’s van eisers perceel bevinden onder de gedingstukken. Op de luchtfoto uit 2007 is te zien dat de percelen met de daarop aangegeven blauwe en rode rand nog in gebruik zijn voor de bollenteelt. Op de foto uit 2009 is zichtbaar dat een gedeelte van het perceel met de rode rand niet meer in gebruik is voor de bollenteelt, maar als zandbak. In 2011 is de zandbak uitgebreid tot bijna het gehele perceel met rode rand. Vanaf 2016 tot en met 2019 is dat perceel getransformeerd tot weiland. Het op de foto’s blauw omlijnde perceel is tot dan nog in gebruik voor de bollenteelt. Uit de luchtfoto uit september 2020 blijkt dat ook het blauw omlijnde perceel niet meer in gebruik is als bollenveld, maar als weiland voor de paarden. Door eisers wordt dit ook niet bestreden, zodat van een bescherming van het gebruik door overgangsrecht geen sprake is. Door het perceel voor paarden/pony’s te gebruiken in strijd met de planregels handelen eisers tevens in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
Daarnaast is niet gebleken dat voor het oprichten van de paddock, schuilstallen en niet- vergunningvrije afrasteringen omgevingsvergunning is verleend. Er doet zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom eveneens strijd voor met het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden tegen eisers.
7.1
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2014).
7.2
Verweerder heeft aangegeven dat in 2019 het handhavingsproject ISG/handhaving buitengebied van start is gegaan. Afgesproken is om onrechtmatig gebruik van bollengrond en verrommeling in het buitengebied tegen te gaan. Verder is afgesproken dat wordt gehandhaafd op strijdig gebruik van bollengrond. Verweerder is daarom ook niet bereid tot legalisering.
7.3
Verder is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is te achten in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden behoort te worden afgezien. In het geval van eisers kan niet worden gesproken van een overtreding van geringe aard en ernst. Er is immers sprake van een overtreding van het bestemmingsplan op tal van gronden. Voorts is de afmeting van het zwart omlijnde perceel alleen al van een dergelijke omvang dat de overtreding niet als gering kan worden beschouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het welzijn van de pony’s/paarden noodzakelijk zal lijden naar aanleiding van het handhavend optreden van verweerder. Niet aangetoond is dat de paarden/pony’s niet elders kunnen worden geweid of ondergebracht. Dat daarmee (hoge) kosten gemoeid zullen zijn, is geen reden voor een ander oordeel. Deze kosten vloeien immers rechtstreeks voort uit de overtreding.
7.4
Evenmin kan de stelling van eisers worden gevolgd dat de gronden die in gebruik zijn als weiland het bollenteeltareaal niet aantasten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat in het perceel niet rendabel kan worden beteeld. In dit verband is van belang dat verweerder ter zitting ten aanzien van de aanwezige beworteling langs de weg heeft toegelicht dat de omvang daarvan mede is veroorzaakt door het feit dat eisers op het perceel geen bollen meer telen. Bovendien hebben eisers zelf, zoals door verweerder aangegeven, het perceel (perceel A 1233) in de loop der jaren steeds verder is opgesplitst in kleinere percelen (A 1341, A 1358, A 1366 en A 1367), waarna zij uiteindelijk alleen eigenaar zijn gebleven van kadastraal perceel A 1341.
7.5
Eisers doen een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In hun reactie van 20 augustus 2021 hebben zij gewezen op de door verweerder op 21 april 2021 verleende omgevingsvergunning voor onder meer een paardenstal en een paardenbak op het adres Achterweg-Zuid 59. Door verweerder is ter zitting desgevraagd verklaard dat op dat perceel reeds in 1996 paarden werden gehouden, zodat ten aanzien van dat perceel in tegenstelling tot het geval van eisers sprake is van overgangsrecht. Voorts heeft verweerder toegelicht dat het gaat om gronden met de bestemming “Agrarisch-Bollenteelt-Bollenzone 3”. Door eisers is hier niets tegenin gebracht. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om aan de toelichting van verweerder te twijfelen. Dat betekent dat de genoemde omgevings-vergunning niet aangemerkt kan worden als gelijk geval. De grond slaagt niet.
7.6
Verder hebben eisers met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur de door verweerder in de periode tussen 2000 en juli 2021 verleende omgevingsvergunningen voor paardenstallingen opgevraagd. Ter zitting hebben ze verklaard dat zij daarmee willen betogen dat er geen gevaar bestaat voor precedentwerking, aangezien ook in die situaties geen paarden op de percelen gehouden mogen worden.
De voorzieningenrechter volgt eisers niet in dat betoog. Juist in situaties waarin een vergunning is verleend voor de bouw van een stal zonder dat het weiden of houden van paarden om de bijbehorende grond is toegestaan, zal immers de verleiding bestaan tot een illegaal gebruik van de bijbehorende grond voor het houden van de paarden. Zoals eisers ter zitting zelf hebben opgemerkt is dit ook al regelmatig het geval. Voor zover eisers deze situaties ook naar voren hebben willen brengen in het kader van hun beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dit evenmin slagen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het percelen betreft met een andere bestemming dan “Agrarisch-Bollenteelt-Bollenzone”. Dit is door eisers niet bestreden. Reeds daarom is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op die adressen evenmin sprake van gelijke gevallen. De grond slaagt niet.
7.7
De door eisers ter zitting betrokken stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het verbod op willekeur dan wel het verbod op vooringenomenheid hebben zij op geen enkele wijze onderbouwd. De grond slaagt niet.
7.8
Gezien het vorenstaande is de voorzieningenrechter niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van handhaving dient te worden afgezien.
8. Eisers betogen dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder eisers bij het primaire besluit, voorafgegaan door een voornemen bij brief van 29 juli 2020, van de last in kennis heeft gesteld. Voorts is de daarbij verleende begunstigingstermijn door de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2021 tot zes weken na de beslissing op bezwaar verlengd. Tot slot is de werking van de lasten zoals geformuleerd in de beslissing op bezwaar naar aanleiding van het huidige verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening nog weer opgeschort tot twee weken na deze uitspraak. Op deze wijze hebben eisers een zeer ruime periode gehad om maatregelen te treffen om aan de last te kunnen voldoen. Zeker nu het strijdige gebruik kan worden beëindigd door de vier pony’s voor hun noodzakelijke beweging naar bijvoorbeeld een manege in de omgeving te brengen voor hun noodzakelijke beweging. Niet is aangetoond dat dit niet mogelijk is. De grond slaagt niet..
9. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
3 september 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.