ECLI:NL:RBDHA:2021:9924

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
9 september 2021
Zaaknummer
20/3884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van eiser, die na een bedrijfsongeval ziek was geworden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn uitkering per 23 september 2019 te beëindigen. Het Uwv had in het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende duidelijk zijn. Eiser voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat er nader onderzoek had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hadden beoordeeld en dat er geen aanleiding was om aan de medische oordelen te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit wat betreft de arbeidskundige grondslag onvoldoende was gemotiveerd, maar dat eiser niet was benadeeld door de schending van de hoorplicht. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: B.M. de Wolff).

Procesverloop

In het besluit van 2 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de Ziektewetuitkering (ZW-uitkering) van eiser wordt beëindigd per 23 september 2019.
In het besluit van 22 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft zich na een bedrijfsongeval ziekgemeld en aan hem is een ZW-uitkering toegekend.
1.1.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft er een medisch en
arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op grond van de uitkomsten van dat onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser meer dan 65% van zijn maatmanloon kan verdienen. Verweerder baseert zich hierbij op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Ook heeft verweerder een nadere toelichting van de primaire arbeidsdeskundige bijgevoegd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de primaire verzekeringsarts geen objectief medische oorzaak kan vinden voor zijn pijnklachten. Er worden wel fysieke beperkingen aangenomen, maar het is onduidelijk op grond waarvan sommige items wel en andere niet beperkt worden geacht. Het is onduidelijk waarom de primaire verzekeringsarts in de FML geen beperking heeft aangenomen bij het maken van hoofdbewegingen en het actief zijn boven schouderhoogte nu deze beperkingen wel uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. De primaire verzekeringsarts constateert een milde stemmingsstoornis in relatie tot een chronische pijnstoornis en een verstoord dag- en nachtritme. Eiser vraagt zich af of dit niet moet leiden tot een urenbeperking. Eiser wijst erop dat de slaapproblemen een belangrijk element in de psychiatrische problematiek vormen en dat hij veel klachten heeft die volgens de DSM-classificatie als een gematigde depressieve stoornis kwalificeren. Deze klachten zijn niet zijn ‘vertaald’ in de FML. Enkel spreekuurcontact is onvoldoende geweest om de bestaande problematiek van eiser te doorgronden. Er had nader onderzoek moeten plaatsvinden en daarom berust het besluit op onvoldoende medisch onderzoek. Verder merkt eiser nog op ten aanzien van de geduide functies dat er onvoldoende bekend is over het duwen/trekken in de functie medewerker tuinbouw en dat de functie administratief ondersteunend medewerker nadere motivering behoeft waarom deze functie geschikt is te achten voor eiser.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde, indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19; en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte (…) slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1.
De primaire arts heeft eiser psychisch en lichamelijk onderzocht. Ook heeft deze arts dossierstudie verricht en kennis genomen van informatie van de psychiater van eiser. De primaire arts heeft van zijn bevindingen op 3 juli 2019 een rapport opgesteld. Dit rapport is getoetst en akkoord bevonden door E.H. Groenewegen, verzekeringsarts. De primaire arts concludeert dat eiser ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid. Eiser heeft per 22 augustus 2019 verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De benutbare mogelijkheden heeft de primaire verzekeringsarts opgenomen in de FML van 3 juli 2019.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft op 30 maart 2020 een rapport uitgebracht, waarin hij uiteenzet op basis waarvan hij de bevindingen van de primaire arts onderschrijft. Hiertoe heeft de verzekeringsarts b&b acht geslagen op de gegevens uit het primaire medische dossier en de gegevens die tijdens de bezwaarprocedure zijn overgelegd. Ook is de verzekeringsarts b&b aanwezig geweest bij de hoorzitting op 27 januari 2020. De verzekeringsarts b&b overweegt dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire arts, die eiser in staat acht om werkzaamheden te verrichten rekening houdend met beperkingen in wisselende uitvoeringsomstandigheden en productie pieken, beperkingen in sociale contacten en klantcontact en lichte beperking van fysieke inspanning en mobiliteit. Er zijn terecht benutbare mogelijkheden vastgesteld. De belastbaarheid van eiser zoals weergegeven in de FML van 3 juli 2019, is naar medisch objectieve maatstaven niet overschat.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is uitgevoerd. Het rapport van de verzekeringsarts b&b geeft er blijk van alle klachten van eiser betrokken te hebben in het eindoordeel. Hiertoe worden alle door eiser zelf genoemde klachten benoemd en wordt aandacht besteed aan de informatie die vanuit de behandelend sector is aangevoerd. Hij heeft geen klachten over het hoofd gezien. Voor zover eiser aanvoert dat er geen rekening is gehouden met de beperkingen die hij ervaart ten aanzien van het hoofd naar achter buigen (retroflexie) en actief zijn boven schouderhoogte, oordeelt de rechtbank als volgt. Dat de primaire verzekeringsarts constateert dat eiser pijnklachten ervaart bij retroflexie van zijn hoofd en het actief zijn boven schouderhoogte, betekent niet per definitie dat de primaire verzekeringsarts hier ook functionele beperkingen in constateert. De verzekeringsarts b&b heeft de constateringen van de primaire arts onderschreven. De rechtbank merkt in dit opzicht nog op dat er blijkens de nadere toelichting van de primaire arbeidsdeskundige in de aangewezen functies geen sprake is van retroflexie van het hoofd, maar van anteflexie; het naar voren buigen van het hoofd.
5.4.
De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert eveneens geen aanleiding voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Dat eiser het niet eens is met de aangenomen beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de subjectieve beleving van de klachten in zijn algemeenheid niet beslissend is voor de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin kunnen worden vastgesteld. Eiser heeft niet medische stukken aannemelijk gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen. De rechtbank onderschrijft om deze redenen de medische grondslag van het bestreden besluit.
6.1.
Nadat de beperkingen van eiser door de primaire verzekeringsarts zijn vastgelegd in de FML van 3 juli 2019, heeft de primaire arbeidsdeskundige in een rapport van 31 juli 2019 geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk, maar dat hij geschikt is voor de geselecteerde functies monteur printplaten (SBC-code 267051), medewerker tuinbouw (planten, bloemen en vruchten)(SBC-code 111010) en administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100). De primaire arbeidsdeskundige heeft vervolgens berekend dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser 33,72% is.
6.2.
Voor zover eiser in het kader van de arbeidsdeskundige beoordeling naar voren brengt dat zijn klachten in de weg staan aan het vervullen van de geduide functies, overweegt de rechtbank dat deze grond met name daarop ziet dat – in de visie van eiser – bij het opstellen van de FML onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Zoals al volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om meer beperkingen aan te nemen dan door de verzekeringsartsen zijn aangenomen. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, stelt de rechtbank vast dat eiser in zowel de bezwaarfase als de beroepsfase arbeidskundige gronden naar voren heeft gebracht. Aan het bestreden besluit ligt echter geen rapportage van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag.
6.3.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bestreden besluit wat betreft de arbeidskundige grondslag onvoldoende is gemotiveerd, nu een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing ontbreekt. Dat er een aanvullende toelichting is gegeven door de primaire arbeidsdeskundige doet hier niet aan af, nu deze aanvullende toelichting namelijk niet is aan te merken als een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. De aanvullende toelichting stamt bovendien van voor het rapport van de verzekeringsarts b&b van 30 maart 2020. Het bestreden besluit is derhalve wat betreft de arbeidskundige grondslag in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.4.
Op grond van artikel 6:22 van de Awb kan in beroep aan schending van de hoorplicht voorbij worden gegaan indien blijkt dat eiser niet is benadeeld door de schending.
Verweerder heeft in de beroepsfase een arbeidsdeskundig b&b rapport van 22 maart 2021 ingebracht. De arbeidsdeskundige b&b benadrukt dat hij alle relevante punten die van belang kunnen zijn op het eindresultaat heeft beoordeeld omdat het verdienvermogen van eiser slechts met een klein marge is vastgesteld op meer dan 65%. Volgens de arbeidsdeskundige b&b is de functie van medewerker tuinbouw geschikt voor eiser omdat de piekbelasting maximaal 2 keer per week voorkomt en tijdens de werkzaamheden aan de sorteermachine 2 keer per uur. Er is geen sprake van een ontoelaatbare overschrijding. Ook de functie van administratief ondersteunend medewerker is geschikt voor eiser omdat er geen sprake is van een gegeven belasting op het aspect ‘conflicthantering of op het aspect ‘omgaan met patiënten en hulpbehoevenden’. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige b&b volgt dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser 34,40% is. Eiser blijft volgens het rapport beschikken over een verdienvermogen van meer dan 65% van het maatmanloon. Uit het rapport blijkt een kleine wijziging in het arbeidsongeschiktheidspercentage, maar deze vloeit voort uit het gewijzigde CBS-indexcijfer en niet uit de heroverweging van de bestreden functies. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat er geen sprake is van benadeling. Ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Eiser heeft het rapport bovendien niet weersproken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in beroep. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1.).

Beslissing

- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 48,-, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag
van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.