ECLI:NL:RBDHA:2021:9927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
NL21.8133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidsbeginsel en kwetsbaarheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd, kreeg te horen dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet ter zitting, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling was genomen omdat de Franse autoriteiten hadden ingestemd met de verantwoordelijkheid voor de aanvraag. Eiser voerde aan dat hij niet de kans had gekregen om correcties aan te brengen op het aanmeldgehoor, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende gelegenheid had gehad om zijn zienswijze te geven. Bovendien werd gesteld dat eiser niet had aangetoond dat hij in Frankrijk geen zorgvuldige beoordeling van zijn asielaanvraag zou krijgen, en dat hij niet als bijzonder kwetsbaar kon worden aangemerkt op basis van zijn homoseksualiteit en Hiv-besmetting.

De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder waren dat de Staatssecretaris om individuele garanties had moeten vragen voorafgaand aan de overdracht aan Frankrijk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 16 juni 2021, en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.8133
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D.J.G.M. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.8134, plaatsgevonden op 15 juni 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Frankrijk
verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Franse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
3. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door tegelijk met het voornemen het aanmeldgehoor Dublin te verstrekken aan zijn gemachtigde. Eiser heeft als gevolg hiervan geen mogelijkheid tot het geven van correcties en aanvullingen gehad op het aanmeldgehoor, waardoor hem onterecht werd tegengeworpen dat hij niet eerder had vermeld dat hij sinds 2018 een relatie had.
4. De rechtbank overweegt dat eiser in het gehoor heeft aangegeven dat hij een beginnende relatie heeft, maar dat de relatie nog niet officieel is. Eiser heeft hierbij niet aangegeven dat hij de persoon met wie hij een relatie heeft al sinds 2018 kende dan wel dat hij sinds 2018 een relatie met hem had. De rechtbank ziet gelet op hetgeen eiser heeft aangegeven in het gehoor geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd op deze (beginnende) relatie. Vervolgens heeft eiser de gelegenheid gehad om in de zienswijze correcties en aanvullingen op het gehoor te geven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld.
5. Eiser voert verder aan dat Frankrijk hem geen zorgvuldige beoordeling van zijn asielaanvraag en daadwerkelijke bescherming zal bieden. Eiser stelt dat hij in Frankrijk geen bijstand heeft gehad van een advocaat terwijl hij twee dagen in detentie heeft doorgebracht en hij geeft aan dat ook de opvang in Frankrijk niet in orde was.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder ten opzichte van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mag. Daar is eiser volgens de rechtbank niet in geslaagd.
7. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat sprake is van structurele gebreken in het Franse asiel- en opvangsysteem. Daarnaast geeft verweerder terecht aan dat eiser geen persoonlijke ervaringen heeft met de asielprocedure in Frankrijk, omdat hij in Frankrijk geen asiel heeft aangevraagd. Frankrijk garandeert bovendien met het claimakkoord dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat Frankrijk hem in lijn met internationale verplichtingen zal behandelen en onder andere voor opvang en toegang tot andere voorzieningen zal zorgen. De stelling van eiser dat hij geen advocaat heeft gekregen terwijl hij in detentie zat, heeft hij niet onderbouwd. Bovendien betekent dit niet dat hij in de asielprocedure geen advocaat zal krijgen. Daarbij is het aan eiser om bij de (hogere) Franse autoriteiten te klagen indien hij van mening is dat zij in strijd met de Richtlijnen handelen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang heeft tot deze autoriteiten of dat klagen bij voorbaat onmogelijk of zinloos zou zijn.
8. Eiser is verder van mening dat hij vanwege zijn homoseksualiteit en zijn Hiv- besmetting als kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat verweerder om individuele garanties voorafgaand aan overdracht bij Frankrijk had moeten verzoeken.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft geteld dat eiser niet als (bijzonder) kwetsbaar kan worden aangemerkt. Dat eiser homoseksueel is, maakt hem niet tot een (bijzonder) kwetsbaar persoon. Verder heeft eiser niet met medische documenten onderbouwd dat hij besmet is met Hiv. Nu geen sprake is van kwetsbaarheid, heeft verweerder niet om individuele garanties hoeven vragen.
10. Eiser voert ten slotte aan dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat overdracht aan Frankrijk van onevenredige hardheid getuigt. Hij heeft namelijk een relatie met iemand in Nederland sinds 2018. Ter onderbouwing heeft hij een verblijfsdocument en een brief van zijn partner overgelegd.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. Dat eiser een relatie heeft met iemand in Nederland heeft is niet dermate bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2021 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
16 juni 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.