ECLI:NL:RBDHA:2021:9950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
C/09/615603 / JE RK 21-1831
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling in een ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat op 28 juli 2021 was ingediend. De moeder van de minderjarige, geboren in 2013, verzocht om de vervallen verklaring van een schriftelijke aanwijzing die door de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, was gegeven. Deze aanwijzing hield in dat de moeder moest meewerken aan contactherstel tussen de minderjarige en de vader, die erkend is als de biologische vader van het kind. De moeder voerde aan dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen en dat haar belangen niet waren meegewogen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling gesprekken heeft gevoerd met alle betrokkenen en dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig is gemotiveerd. De kinderrechter heeft de belangen van de minderjarige als doorslaggevend beschouwd en geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat de minderjarige contact heeft met zijn vader. De moeder heeft herhaaldelijk aangegeven niet open te staan voor dit contact, wat de kinderrechter zorgwekkend vond. De kinderrechter heeft daarom het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren afgewezen en de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarige één keer per twee weken 45 minuten begeleid contact heeft met zijn vader, met de regie in handen van de gecertificeerde instelling.

De kinderrechter benadrukte het belang van de ontwikkeling van de minderjarige en de noodzaak om een band met zijn vader op te bouwen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/615603 / JE RK 21-1831
Datum uitspraak: 31 augustus 2021

Beschikking van de kinderrechter I. Verzoek tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzingII. Bekrachtiging schriftelijke aanwijzingIII. Verzoek vaststellen omgangsregeling ex artikel 1:265g BW

in de zaak naar aanleiding van het op 28 juli 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. P. Minkes, gevestigd te Amsterdam.
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2013 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2]

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland.

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 26 augustus 2021.
Op 31 augustus 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de vader.
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de moeder.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 maart 2021 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 8 maart 2022.
- Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland heeft de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven op 14 juli 2021, ertoe strekkende dat:
- de moeder [minderjarige] niet belast met negativiteit over de vader;
- de moeder meewerkt aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader;
- de moeder meewerkt aan het plan dat de gecertificeerde instelling opstelt voor een passende omgang tussen [minderjarige] en de vader;
- de moeder [minderjarige] emotionele toestemming en goedkeuring geeft om de omgang tussen de vader [minderjarige] te laten plaatsvinden.

Verzoeken en standpunten belanghebbendenVerzoek van de moeder tot vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

Het verzoek van de moeder strekt er toe de na te melden schriftelijke aanwijzing geheel vervallen te verklaren, alsmede het hangende deze procedure schorsen van de uitvoering van de schriftelijke aanwijzing.
Hieraan ligt – blijkens de stukken en het behandelde ter zitting – het volgende ten grondslag. Na de beschikking waarbij [minderjarige] onder toezicht is gesteld is de moeder direct de samenwerking met de gecertificeerde instelling aangegaan. De moeder vertrouwde erop dat haar zorgen over het mogelijke contact tussen [minderjarige] en de vader serieus zouden worden genomen. De moeder kreeg echter in de gaten dat veel sneller werd ingezet op contactherstel dan zij had voorzien. Tot nu toe heeft de moeder nog niet ervaren dat de gecertificeerde instelling iets heeft gedaan met hetgeen zij over de vader heeft aangegeven en haar angsten op dat vlak. De moeder is van mening dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd. De moeder ervaart de schriftelijke aanwijzing als machtsvertoon. Bij het nemen van dit besluit is voorbij gegaan aan de oorzaak van de weerstand van de moeder en alternatieve manieren om daarmee om te gaan. Het belang van de moeder is dan ook niet, althans onvoldoende, meegewogen. De moeder is echter wel (al jarenlang alleen) de primaire verzorger van [minderjarige] en het is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de moeder achter het contactherstel staat.
Verweer, tevens zelfstandige verzoeken van de gecertificeerde instelling
De gecertificeerde instelling heeft, bij wijze van zelfstandig verzoek, op grond van artikel 1:263 lid 3 BW bekrachtiging van voornoemde schriftelijke aanwijzing verzocht.
Daarnaast verzoekt de gecertificeerde instelling, bij wijze van zelfstandig verzoek, op grond van artikel 1:265g lid 1 BW de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader als volgt vast te stellen:
- primair: één keer in de twee weken 45 minuten begeleid contact, waarbij de regie in opbouw van het verdere (onbegeleid) contact bij de gecertificeerde instelling komt te liggen;
- subsidiair: dan wel een regeling zoals in goede justitie door uw rechtbank vast te stellen.
De gecertificeerde instelling heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. [minderjarige] is de dupe van de strijd tussen de ouders, waarbij sprake is van beschuldigingen en veroordelingen. Het is voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang dat er omgang komt tussen [minderjarige] en de vader. Na de vorige zitting heeft de gecertificeerde instelling omgangsmomenten ingepland waarmee de ouders akkoord waren. In de week van de omgang heeft de moeder echter aangegeven dat zij niet open staat voor het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader, omdat de vader gevaarlijk zou zijn en hij er nooit voor [minderjarige] is geweest. [minderjarige] is inmiddels zeven jaar oud en hoe langer er wordt gewacht met omgang, hoe moeilijker het contactherstel zal zijn en het beeld van [minderjarige] over zijn vader vertekend zal raken. De gecertificeerde instelling wil starten met begeleide omgang tussen [minderjarige] en zijn vader, één keer per twee weken voor de duur van 45 minuten, met het oog op uitbreiding hiervan. Na drie bezoekmomenten zal worden geëvalueerd hoe deze bezoeken zijn verlopen. Echter, dit kan niet plaatsvinden indien de omgangsmomenten niet worden opgestart. Ook afgelopen week heeft de gecertificeerde instelling van de moeder begrepen dat zij niet open staat voor omgang tussen [minderjarige] en de vader. Hierin worden wisselende signalen vanuit de moeder gezien, waarin individuele hulpverlening voor de moeder van belang is zodat zij emotionele toestemming voor de omgangsmomenten kan gaan geven. De gecertificeerde instelling ziet dat [minderjarige] klem zit in de loyaliteit naar zijn moeder, maar ook de wens uitspreekt om zijn vader te willen zien. Het is dan ook aan de moeder om [minderjarige] te stimuleren in het contact tussen [minderjarige] en de vader en om de persoonlijke strijd die zij heeft met de vader naast zich neer te leggen.
Standpunt van de vaderDe vader geeft ter zitting aan dat hij overal aan wil meewerken. De vader geeft aan dat hij de eerste jaren van zijn leven betrokken was bij [minderjarige] . Hij is dan ook geen vreemde voor [minderjarige] en hij heeft veel leuke dingen met hem gedaan. Hij heeft [minderjarige] nu al twee jaren niet gezien door de afwijzende houding van de moeder. De vader wil graag weer een band opbouwen met [minderjarige] .

BeoordelingI. Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing

De gecertificeerde instelling heeft in het kader van de ondertoezichtstelling de opdracht gekregen om te onderzoeken welke omgangsregeling passend is voor [minderjarige] en de vader.
Voor zover de moeder betoogt dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is gemotiveerd, overweegt de kinderrechter als volgt. De gecertificeerde instelling heeft gesprekken gevoerd met [minderjarige] , de vader en de moeder om te onderzoeken hoe dit contactherstel kan worden vormgegeven. De gecertificeerde instelling wil starten met begeleide omgang tussen [minderjarige] en zijn vader, één keer per twee weken (maximaal 45 minuten), om te kijken wat de bevindingen, wensen en behoeften van [minderjarige] zijn. Deze visie over het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader is meermaals besproken met de moeder. Ook de kinderrechter heeft tijdens de zitting op 21 juni 2021 benadrukt dat het noodzakelijk is dat de moeder [minderjarige] het gevoel geeft dat zij achter de contacten met de vader staat, waarbij de kinderrechter heeft aangegeven er vanuit te gaan dat de moeder hieraan gaat meewerken. De moeder heeft dit tijdens deze zitting toegezegd en de gecertificeerde instelling heeft aangegeven dat zij hiertoe zo nodig schriftelijke aanwijzingen zullen geven en deze zo nodig door de rechtbank zullen laten bekrachtigen. De moeder is meerdere malen, helaas tevergeefs, de mogelijkheid geboden mee te werken aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. Voor zover de moeder betoogt dat haar belangen niet, dan wel onvoldoende zijn meegewogen, overweegt de kinderrechter dat de gecertificeerde instelling de zorgen van de moeder heeft aangehoord, haar heeft verzocht hierover documentatie aan te leveren, de zorgen van de moeder heeft gecheckt bij de politie en de informatie intern heeft besproken met de gedragswetenschapper. De belangen van de moeder zijn dan ook voldoende meegewogen in het besluit, maar de belangen van [minderjarige] zijn voor de gecertificeerde instelling doorslaggevend geweest. De kinderrechter komt dan ook tot de conclusie dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen, voldoende is gemotiveerd en dat de belangen van de moeder hierin voldoende zijn meegewogen. Het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren zal daarom worden afgewezen.
II. Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting moet naar het oordeel van de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing worden bekrachtigd. De schriftelijke aanwijzing dient het doel van de ondertoezichtstelling en is in het belang van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling is uitgesproken aangezien er zorgen zijn over [minderjarige] en zijn ontwikkeling op diverse gebieden. Tussen de ouders is sprake van een ernstig conflict, waarbij zij elkaar beschuldigen en veroordelen. Dit is belastend voor [minderjarige] en tevens is er tussen [minderjarige] en de vader geen contact. Om een bedreiging in de identiteitsontwikkeling bij [minderjarige] weg te nemen is het van belang dat [minderjarige] zijn vader ziet, leert kennen en dat hij onbelast contact kan hebben met beide ouders. De kinderrechter benadrukt dat het voor [minderjarige] heel belangrijk is om een band met zijn vader te kunnen opbouwen en zelf een mening over hem te kunnen vormen. Dit komt zijn ontwikkeling van autonomie en het vergroten van zijn zelfvertrouwen ten goede. De moeder heeft onvoldoende medewerking verleend aan de uitvoering van het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en de schriftelijke aanwijzing is noodzakelijk om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter acht deze aanwijzing in het belang van [minderjarige] en zal de schriftelijke aanwijzing bekrachtigen.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling voor de duur van de ondertoezichtstelling een omgangsregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
De kinderrechter stelt dat het – gelet op al het voorgaande – in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat een omgangsregeling wordt vastgesteld zoals door de gecertificeerde instelling is voorgesteld, in die zin dat tussen [minderjarige] en de vader één keer per twee weken 45 minuten begeleide omgang plaatsvindt, waarbij de regie in opbouw van het verdere (onbegeleid) contact bij de gecertificeerde instelling wordt neergelegd. De moeder heeft meermaals aangegeven haar medewerking te zullen verlenen aan de omgangsregeling, terwijl zij vervolgens deze medewerking niet verleent. De eindregie over de omgang ligt in handen van de gecertificeerde instelling, aangezien zij in het kader van de ondertoezichtstelling de opdracht heeft gekregen toezicht te houden op de veiligheid en ontwikkeling van [minderjarige] .
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek van de moeder tot vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzing;
bekrachtigt de schriftelijke aanwijzing van 14 juli 2021;
stelt de volgende omgangsregeling vast tussen de minderjarige [minderjarige] en de vader [de man]
- één keer per twee weken 45 minuten begeleide omgang, waarbij de regie in opbouw van het verdere (onbegeleide) contact bij de gecertificeerde instelling ligt;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 augustus 2021 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.M.M. Bertrand als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 7 september 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.