ECLI:NL:RBDHA:2021:9962

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2021
Publicatiedatum
13 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/879
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf op basis van artikel 8 EVRM en de beoordeling van de afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit bezittende man, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij zijn ouders in Nederland te kunnen wonen. De ouders van eiser zijn in het bezit van een asielvergunning en zijn in Nederland sinds mei 2019. De aanvraag van eiser werd afgewezen omdat er volgens de staatssecretaris geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de zitting op 29 juli 2021 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij ernstige psychiatrische klachten heeft, waaronder het syndroom van Asperger, en dat hij afhankelijk is van de zorg van zijn ouders. Eiser voerde aan dat hij in Syrië had kunnen functioneren dankzij de constante zorg van zijn ouders, en dat deze zorg niet op afstand kan worden geboden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven, omdat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet kan functioneren zonder de fysieke aanwezigheid van zijn ouders. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en de overgelegde medische verklaringen kritisch beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de staatssecretaris zijn besluit deugdelijk heeft gemotiveerd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/879
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. G.T. Cambier.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 januari 2021 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [Naam 2], de vader van eiser (hierna: referent), [Naam 3], de moeder van eiser, en tolk A. Toma.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geb. datum] 1984 en bezit de Syrische nationaliteit. Op 9 januari 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. Hij beoogt verblijf bij zijn biologische ouders in Nederland op grond van artikel 8 van het EVRM. [1] Eisers ouders zijn in mei 2019 Nederland ingereisd en zijn in het bezit van een asielvergunning. Bij besluit van 6 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat er tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Verweerder heeft zijn primaire standpunt gehandhaafd. Verweerder heeft het volgende van belang geacht. Eiser heeft niet met bewijsstukken aangetoond dat hij en zijn ouders op hetzelfde adres hebben gewoond. Voor zover zij dat wel hebben gedaan, is dat op zichzelf onvoldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen. Daarnaast is de gestelde psychologische beperking van eiser (het syndroom van Asperger) niet zodanig dat eiser niet kan functioneren zonder de aanwezigheid en zorg van zijn ouders. Uit geen van de overgelegde verklaringen is namelijk gebleken dat eiser geheel niet kan functioneren zonder de fysieke aanwezigheid van zijn ouders. Niet is aannemelijk gemaakt dat de hulp die eiser thans van zijn broer en andere familieleden en kennissen krijgt, samen met de begeleiding die zijn ouders eiser op afstand geven, ontoereikend is. Verder heeft verweerder overwogen dat niet is aangetoond dat sprake is van financiële ondersteuning door referent. Tot slot heeft eiser zijn hele leven in Syrië gewoond, zodat hij een sterke band heeft met Syrië.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hij kampt namelijk met ernstige psychiatrische klachten waardoor hij afhankelijk is van de zorg van zijn ouders, met name zijn moeder.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser in beroep een nieuwe medische verklaring overgelegd van 28 februari 2021. Hierin wordt ondubbelzinnig bevestigd dat eiser vooral afhankelijk is van zijn moeder om min of meer normaal te kunnen functioneren. Eiser stelt dat hij zich in Syrië heeft kunnen staande houden en dat hij daar heeft kunnen werken en leren, omdat zijn ouders permanent beschikbaar waren om zorg en hulp te bieden. Zijn ouders kunnen niet op afstand dezelfde hulp bieden. Tot slot heeft eiser in beroep nog een verklaring van zijn tante overgelegd, die de afhankelijkheid van zijn moeder onderstreept.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM [2] dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kind(eren), als tussen hen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’) [3] . Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
5. Uit de jurisprudentie van het EHRM [4] volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie een vraag is van feitelijke aard. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene(n) en de banden met het land van herkomst.
6. Volgens de uitspraak van de Afdeling [5] van 4 april 2019 [6] kan voor de vaststelling van ‘more than normal emotional ties’, financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. Voor de beoordeling mag verweerder een zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referent. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte mede van belang geacht dat in de overgelegde medische verklaringen niet de diagnose van Aspergersyndroom wordt gesteld. Verder blijkt uit deze verklaringen niet dat eiser dusdanige medische klachten heeft dat hij in het geheel niet kan functioneren of voortdurende dagelijkse zorg nodig heeft. Verweerder heeft daarbij terecht gesteld dat niet gebleken is dat de hulp die eiser thans van familieleden krijgt, samen de begeleiding van zijn ouders op afstand, niet toereikend zou zijn. De rechtbank volgt ook het door verweerder ter zitting ingenomen standpunt dat uit de in beroep overgelegde medische verklaring niet duidelijk blijkt welke behandeling eiser thans ondergaat. Voorts blijkt hier geenszins uit waarom eisers moeder betere zorg zou kunnen bieden dan de behandelend arts. Tot slot geeft de verklaring van eisers tante geen aanleiding voor een ander oordeel, nu deze verklaring geen nieuwe informatie bevat.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht geconcludeerd dat tussen eiser een referent geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 6 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze
uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
3.Zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, 12 juni 2010, no. 47486/06, www.echr.coe.int
4.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, 17 april 2012, no. 1598/06, www.echr.coe.int
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State