5.2Blijkens het verslag van de hoorzitting heeft de voorzitter gezegd dat ‘mogelijk nog contact wordt gezocht met de werkgever in het kader van hoor en wederhoor’. Vast staat dat vervolgens inderdaad informatie van de werkgever is verkregen. Het betreft informatie die als bijlage bij het verweerschrift is gevoegd, te weten: een schermprint van de smartphone van de direct leidinggevende van eiseres, [A] , met een weergave van hun onderlinge conversatie via Whatsapp op 21 november 2019, een brief van eiseres die blijkens een schriftelijke aantekening op 18 november 2019 op het bureau van [A] is aangetroffen, alsmede een print van emailberichten van eiseres en haar gemachtigde, gericht aan [A] van respectievelijk 9 januari 2020 en 24 januari 2020. Het betreft informatie die van belang is voor de beantwoording van de vraag of de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de eiseres zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd. In verband met het beginsel van hoor en wederhoor had verweerder eiseres in de gelegenheid moeten stellen om op de verkregen informatie te reageren, en haar visie over de gang van zaken rond het ontslag uiteen te zetten, alvorens op het bezwaar te beslissen. Nu dit niet is gebeurd, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
6. De rechtbank heeft aanleiding gezien om te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiseres in de beroepsprocedure alsnog uitvoerig de gelegenheid heeft gekregen om op de bij het verweerschrift gevoegde informatie te reageren.
7. Uit de gedingstukken blijkt het volgende. Op 21 november 2019 heeft eiseres om 07.53 uur een Whatsapp-bericht gestuurd naar [A] , met de volgende tekst:
“ (…) en ik wil stoppen bij [B.V.] vanaf vandaag dan, want ik krijg het gevoel dat ik kan mijn hulp niet aan mensen/cliënten geef wanneer ze het nodig hebben, en dan voel ik me heel slecht. Dus dan met deze neem ik ontslag vanaf vandaag. Ik zal niet meer aanwezig zijn. Mijn gevoel zegt dat al een tijdje, en ik kan het niet meer wegduwen”.
[A] heeft op dat bericht rond 09.40 uur als volgt gereageerd (voor zover van belang):
“Ik ga geen ontslag geven want je gaat helemaal terug bij af. Gemeente doet al moeilijk in jouw geval. Ik heb jou gezegd dat ik je zal helpen. Wat is er aan de hand. Kom desnoods praten ipv zo overhaast beslissingen te nemen”.
Eiseres heeft daarop even later geantwoord: “Ik ga er nadenken… Is niet alleen door [B] is algemeen ik ben moe [C] … Maar ik kom wel even op gesprek met u morgen als u tijd heeft (…)”.
Op 30 januari 2020 heeft [A] aan de gemachtigde van eiseres een brief gestuurd. Hierin staat onder meer het volgende:
“Verder wil ik u er op wijzen dat uw cliënte, mevrouw [eiseres] , op 21 november 2019 ontslag heeft genomen. (…) Nadat uw cliënte haar ontslag heeft bevestigd aan mij op
21 november 2019, heb ik geprobeerd een afspraak met haar te maken om hierover met haar in gesprek te gaan (zie bijlage 3, app), Helaas is uw cliënte op de betreffende afspraak, zonder af te melden, niet op komen dagen. Nadat ik niets meer heb vernomen van uw cliënte heb ik het vastgestelde ontslag door uw cliënte bij de desbetreffende afdeling neergelegd om het af te handelen per datum van het genomen ontslag door uw cliënte. In de brief van het UWV staat vermeld dat u, mevrouw [D] , een brief als bijlage heeft meegezonden. Hierin staat vermeld dat de arbeidsverhouding is verstoord en dat u heeft aangegeven dat ik, de werkgeefster, zal aansturen op een ontslag met wederzijds goedkeuring (zie bijlage 2, brief UWV). Dit is helaas niet bij mij bekend. Verder deel ik u mede dat uw cliënte een dag voor haar vertrek een brief heeft achtergelaten bij mij, waarin zij zeer complimenteus naar mij en de medewerkers van [B.V.] is geweest (zie bijlage 4, brief). Wanneer ik de brief die uw cliënte aan mij richt, lees, vraag ik mij af welke arbeidsverhouding verstoord is geweest. Dat uw cliënte ontslag heeft genomen zonder de maand opzegtermijn in acht te nemen, zoals vermeld in de arbeidsovereenkomst, heeft gezorgd voor onvoorziene kosten voor de organisatie (…)”.
8. Gelet op deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de dienstbetrekking tussen eiseres en [B.V.] is geëindigd op verzoek van eiseres. Hierover is redelijkerwijs geen twijfel mogelijk. Duidelijk is dat eiseres op 21 november 2019 ontslag heeft genomen en dat zij niet is ingegaan op de uitnodiging van haar direct leidinggevende om daarover in gesprek te gaan. Integendeel, er is vervolgens een periode van enkele weken verstreken waarin eiseres geen enkele actie heeft ondernomen om het ontslagverzoek ongedaan te maken en met [B.V.] in gesprek te gaan. Er zijn ook geen aanwijzingen dat is gepoogd om aan te sturen op een ontslag met wederzijds goedvinden. Een en ander heeft ertoe geleid dat [B.V.] het ontslagverzoek heeft geformaliseerd. Vanaf dat moment ontving eiseres geen loon meer. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de arbeidsovereenkomst op verzoek van eiseres is beëindigd. Eiseres wordt dan ook niet gevolgd in haar betoog dat sprake was van een opzegging en dat zij de opzegging nimmer heeft geaccepteerd.
9. Vervolgens moet worden beoordeeld of aan de voortzetting van het dienstverband zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. De gedingstukken bevatten enkele aanwijzingen dat de verhouding tussen eiseres en [B.V.] niet optimaal was, maar dat betekent nog niet dat voortzetting van het dienstverband bij [B.V.] redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de uitgebreide toelichting van eiseres dat zij vaak en veel moest overwerken, zich onjuist bejegend heeft gevoeld en opdrachten moest uitvoeren die zij moreel verwerpelijk vond, waren de problemen naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig ernstig dat eiseres zomaar weg kon blijven van haar werk. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres op 18 november 2019 (een paar dagen voor het ontslag) een brief op het bureau van [A] heeft achtergelaten die positief van toon is en waaruit geenszins blijkt dat de arbeidsrelatie ernstig was verstoord. De rechtbank is daarom met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van eiseres kon worden gevergd.
10. Uit het voorgaande volgt dat eiseres als gevolg van het indienen van ontslag op
21 november 2019 verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder heeft dan ook gelet op artikel 27, eerste lid, van de WW terecht besloten de WW-uitkering van eiseres per
21 november 2019 niet uit te betalen. De rechtbank verbindt hieraan de conclusie dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit I, ondanks de vernietiging daarvan, geheel in stand kunnen blijven.
Het beroep met zaaknummer 21/117
11. Bij formulier van 15 augustus 2020 heeft eiseres andermaal een WW-uitkering aangevraagd met als ingangsdatum 21 maart 2020. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen en dat besluit is bij het bestreden besluit II gehandhaafd met als overweging dat eiseres niet voldoet aan de wekeneis.
12. Eiseres heeft ter toelichting op deze aanvraag desgevraagd verklaard dat zij er van uit is gegaan dat het dienstverband pas is geëindigd op 20 maart 2020, zijnde de datum waarop de tijdelijke arbeidsovereenkomst afliep. Dat standpunt is gebaseerd op de veronderstelling dat de arbeidsovereenkomst niet op haar verzoek per 21 november 2019 is geëindigd.
13. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen in de zaak 20/5370 volgt echter dat eiseres in dat standpunt niet kan worden gevolgd. Zij is met ingang van 21 november 2019 werkloos geworden. Dit betekent dat geen sprake is geweest van verlies van arbeidsuren vanaf 21 maart 2020. Reeds hierom kwam eiseres niet in aanmerking voor een WW-uitkering vanaf die datum. Verweerder heeft blijkens de overwegingen van bestreden besluit II ten onrechte beoordeeld of eiseres voldeed aan de zogenaamde wekeneis van artikel 17 van de WW. Aan die beoordeling wordt immers pas toegekomen nadat is vastgesteld dat sprake is van werkloosheid in de zin van artikel 16 van de WW. Nu eiseres door de onjuiste afwijzingsgrond niet is benadeeld ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om het beroep tegen bestreden besluit II gegrond te verklaren.
14. De rechtbank ziet wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die eiseres in verband met het beroep (zaaknummer 20/5370) heeft gemaakt. De vergoeding wordt gebaseerd op twee proceshandelingen, een beroepschrift en verschijnen ter zitting, in een zaak van gemiddeld gewicht. Bij de vergoeding is rekening gehouden met het sedert 1 juli 2021 verhoogde tarief van € 748,- per punt.