Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen
[bewindvoerder 1] en [bewindvoerder 2] hoedanigheid van bewindvoerders van:
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (gemachtigde:mr. R.G. Groen)
Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te [woonplaats] .
Procesverloop
15 december 2019.
Overwegingen
18 augustus 2017 is werkneemster uitgevallen voor dit werk. Op 13 juni 2019 heeft zij een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd.
28 augustus 2020 moet doorbetalen. Dit berust op het standpunt dat eiseres niet aan de re-integratieverplichtingen voldoet. Verweerder heeft de volgende documenten nog van eiseres nodig: plan van aanpak, (eerstejaars)evaluatie en de probleemanalyse. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
15 oktober 2019 aan de re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan.
18 juni 2019 een ondubbelzinnige toezegging heeft gedaan ten aanzien van een loondoorbetaling tot 30 augustus 2019. De rechtbank stelt vast dat verweerder in voornoemd besluit heeft vastgesteld dat werkneemster de WIA-aanvraag 14 dagen te laat heeft ingediend. Verweerder heeft daarop aan eiseres een verlenging van de loondoorbetaling opgelegd voor de duur van de te late aanvraag. De datum van de einde wachttijd was
16 augustus 2019. Dit betekent dat eiseres het loon van werkneemster 14 dagen en dus tot 30 augustus 2019 moet doorbetalen. Anders dan eiseres stelt, kan hieruit niet een ondubbelzinnige toezegging door verweerder worden afgeleid dat verweerder hierna geen gebruik meer zou maken van zijn wettelijke mogelijkheid om op een andere grond een loondoorbetalingsverplichting op te leggen, zoals dat bij besluit van 3 juli 2019 is gebeurd. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
15 oktober 2019 alle gevraagde stukken van eiseres heeft ontvangen en per die datum heeft gemeld dat aan de tekortkoming is voldaan. Na deze melding heeft verweerder binnen drie weken het primaire besluit genomen. Voorts heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat uit de wet voortvloeit dat het tijdvak van de verlengde loondoorbetalingsverplichting eindigt zes weken nadat is vastgesteld dat de tekortkoming ten aanzien van de re-integratieverplichting is hersteld. Dit betekent dat verweerder de opgelegde loonsanctie terecht heeft verkort tot en met 15 december 2019.