In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd, maar deze was aanvankelijk geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van 26,71%. Na bezwaar werd dit percentage herzien naar 44,37%, en werd eiseres alsnog in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiseres was van mening dat haar psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling van haar beperkingen, en dat de functies die aan haar waren toegewezen niet geschikt waren.
De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische beoordeling van eiseres op de datum in geding (11 november 2019) juist was. Eiseres had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de beoordeling konden onderbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rapporten aan de drie voorwaarden voldeden die de Centrale Raad van Beroep stelt aan medische rapportages.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, en bevestigd dat de toekenning van de WIA-uitkering op basis van 44,37% arbeidsongeschiktheid terecht was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.