ECLI:NL:RBDHA:2021:9997

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
14 september 2021
Zaaknummer
NL21.2517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse nationaliteit met betrekking tot bedreigingen door IS en discriminatie op de werkvloer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft op 30 juli 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelt dat hij gediscrimineerd wordt op de werkvloer vanwege zijn etniciteit en religie. Daarnaast heeft hij verklaard dat hij op 10 juli 2017 is gestoken door een persoon die lid is van de Islamitische Staat (IS) en dat hij bedreigd wordt door deze organisatie. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank de vrees van eiser voor vervolging door IS niet geloofwaardig achtte. De rechtbank concludeerde dat de elementen die eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag legde, niet voldoende waren om aan te nemen dat hij daadwerkelijk gevaar loopt bij terugkeer naar Turkije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de geloofwaardig bevonden elementen van eisers relaas niet voldoende waren om te concluderen dat hij als vluchteling moet worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de discriminatie die eiser op de werkvloer heeft ervaren, niet leidt tot een ernstige beperking van zijn bestaansmogelijkheden. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de bedreigingen van de persoon die eiser heeft gestoken, niet aannemelijk zijn, gezien het feit dat het laatste contact met deze persoon in 2017 heeft plaatsgevonden en er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser momenteel wordt gevolgd of bedreigd door IS.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2517

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

ProcesverloopBij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 2 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Turkse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1991. Hij heeft op 30 juli 2020 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op de werkvloer gediscrimineerd werd vanwege zijn etniciteit en religie. Verder heeft eiser verklaard dat hij op 10 juli 2017 gestoken is met een mes door [naam 2] (verder [naam 3]) nadat hij een kerk verlaten had. [naam 3] is lid van Islamitische Staat (verder IS) en eiser wordt door deze organisatie gevolgd en met de dood bedreigd. Bij terugkeer vreest eiser om het leven gebracht te worden door IS of opgepakt te worden door de Turkse autoriteiten, omdat hij als landverrader wordt gezien.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Etniciteit, religie en discriminatie op de werkvloer;
Problemen met [naam 3];
Betrokkene wordt gezocht en bedreigd door IS.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. [1] Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit, herkomst, etniciteit, religie en ondervonden discriminatie op de werkvloer geloofwaardig, evenals zijn problemen met [naam 3]. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiser wordt gezocht en bedreigd door IS.
5. Eiser voert aan dat nu belangrijke elementen van het asielrelaas geloofwaardig worden geacht, in ieder geval bekeken had moet worden of die elementen al voldoende basis bieden voor verblijfsaanvaarding. Eiser meent dat er sprake is van een aanslag op zijn leven vanwege redenen van etnisch-religieuze aard. De rechtbank in Turkije heeft bewust een zeer lage straf opgelegd aan [naam 3]. Er kan niet worden vastgesteld dat de Turkse autoriteiten adequaat hebben opgetreden, aangezien [naam 3] de daad heeft kunnen plegen zonder enig feitelijk gevolg van bestraffing te moeten ondergaan. Hieruit volgt juist dat de autoriteiten de mazen van de wet gebruiken om hun feitelijk akkoord te geven aan wandaden die niet bestraft worden. Eiser stelt verder dat zijn asielrelaas juist wordt bevestigd en ondersteund doordat hij de resultaten van zijn eigen onderzoek niet heeft overgelegd.
In de aanvullende gronden van beroep van 3 augustus 2021 heeft eiser verschillende artikelen, inclusief vertaling, overgelegd. Eiser meent dat de ontwikkelingen zoals beschreven in de artikelen niet of onvoldoende zijn meegenomen in het ambtsbericht en daarmee de besluitvorming.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Verweerder heeft de geloofwaardig bevonden elementen, anders dan eiser stelt, wel verder getoetst op aannemelijkheid en zwaarwegendheid van de gestelde vrees. [2] Verweerder heeft met betrekking tot de steekpartij en bedreiging vanuit [naam 3] terecht overwogen dat de daaraan door eiser ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat niet aannemelijk zijn. Immers, het laatste contact van eiser met deze man is in 2017 geweest en de overgelegde Facebookberichten met schriftelijke bedreigingen zijn zonder aanvullende concrete aanwijzingen onvoldoende om gegronde vrees voor vervolging aan te nemen. Verweerder heeft daarnaast terecht overwogen dat de discriminatoire bejegening niet leidt tot de conclusie dat eiser als vluchteling moet worden aangemerkt. Er is immers niet gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
7. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het niet geloofwaardig is dat eiser wordt gezocht en bedreigd door IS. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat uit de overgelegde gerechtelijke stukken geenszins een link blijkt tussen [naam 3] en extremisme of IS. Uit deze stukken blijkt evenmin dat eiser gezocht en bedreigd wordt door IS. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte gesteld dat de volgens eiser opgelegde, te lage straf niet automatisch leidt tot de conclusie dat hij wordt gezocht en bedreigd door [naam 3] en IS. Verweerder heeft verder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser onvoldoende gedetailleerde informatie heeft gegeven over de gestelde bedreigingen en dat de Facebookberichten niet aantonen dat [naam 3] lid is van IS. Het door eiser gestelde bewijs dat [naam 3] lid is van de IS, heeft eiser evenmin overgelegd. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser niet heeft gereageerd op de overige tegenwerpingen van verweerder om ongeloofwaardig te achten dat eiser wordt gezocht en bedreigd door IS. Voorts heeft verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat de aanvullende stukken van 3 augustus 2021 niet tot een ander oordeel kunnen leiden. Uit deze stukken volgt immers niet dat eiser wordt gevolgd en bedreigd door IS.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr.N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Zie pagina 4 van het voornemen en pagina 5 van het bestreden besluit.