ECLI:NL:RBDHA:2022:10054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
3 oktober 2022
Zaaknummer
22/5886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake alcoholonderzoek en recht op tegenonderzoek

Op 4 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. De zaak betreft een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van verweerder om verzoeker een onderzoek naar zijn alcoholgebruik op te leggen, alsook de schorsing van zijn rijbewijs tot de uitslag van dit onderzoek. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 26 september 2022 de zaak behandeld. Verzoeker was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. Verzoeker was eerder op 2 april 2022 aangehouden op een snorfiets, waarbij een ademtest een alcoholgehalte van 1,898 ‰ aangaf. Verzoeker heeft gebruik gemaakt van zijn recht op tegenonderzoek, waaruit een alcoholgehalte van 1,57 ‰ bleek.

Verweerder baseerde zijn besluit op de eerste ademtest, terwijl verzoeker aanvoerde dat het resultaat van het tegenonderzoek leidend zou moeten zijn. De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel het tijdsverloop tussen de ademanalyse en de bloedafname niet aan verzoeker te wijten was, verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de ademanalyse. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de conclusie dat het alcoholgehalte van het tegenonderzoek niet significant afweek van de eerste meting, en dat het menselijk lichaam alcohol afbreekt in de tijdsperiode tussen de metingen.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5886

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Procesverloop

In het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Ook is verzoekers rijbewijs geschorst in elk geval tot de uitslag van het onderzoek.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 26 september 2022 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2 Verzoeker is op 2 april 2022 aangehouden op een snorfiets omdat een agent zag dat hij erg aan het slingeren was tijdens het rijden. Het ademtestapparaat gaf een indicatie van G/F. Om 04.00 uur blies verzoeker op het politiebureau een hoeveelheid van 825 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (µg/l), omgerekend een alcoholgehalte van 1,898 ‰. Verzoeker heeft direct daarop laten weten dat hij gebruik wil maken van het recht op tegenonderzoek. Ten behoeve van dit onderzoek is om 06.30 uur bloed afgenomen. Uit het tegenonderzoek is een alcoholgehalte van 1,57 ‰ vastgesteld.
Wat heeft verweerder besloten?
3 Verweerder heeft naar aanleiding van de mededeling van de politie over de constatering van 2 april 2022 aan verzoeker een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd. Daarbij acht verweerder van belang dat de gemeten hoeveelheid alcohol 1,8 ‰ of meer was.
Wat vindt verzoeker hiervan?
4 Verzoeker is het niet eens met het besluit en vindt dat verweerder uit moet gaan van het resultaat van het tegenonderzoek. Bij een gehalte van 1,57‰ heeft verweerder geen bevoegdheid tot het opleggen van een onderzoek. Indien verweerder toch uitgaat van de uitslag van de blaastest wordt het recht op tegenonderzoek een papieren recht.
Daarbij heeft de strafrechter ook belang gehecht aan de uitslag van het tegenonderzoek, aangezien dat mede redengevend was om verzoekers rijbewijs weer terug te geven.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
5 Zoals de voorzieningenrechter ter zitting voorgehouden heeft, volgt uit artikel 11, derde lid, onder a, van het Besluit Alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer dat het bloed direct wordt afgenomen nadat kenbaar gemaakt is dat gebruik gemaakt wordt van het recht op tegenonderzoek. De voorzieningenrechter stelt vast dat er tussen het moment van de ademanalyse en het moment van bloedafname ten behoeve van het tegenonderzoek 2,5 uur gelegen is. Door verweerder wordt niet betwist dat dit tijdsverloop niet aan verzoeker te wijten is. Als mogelijke reden noemt verweerder het gebrek aan bevoegde personen om het bloed af te nemen op het tijdstip dat verzoeker is staandegehouden.
Hoewel het verzoeker niet is aan te rekenen dat de bloedafname pas na 2,5 uur heeft plaatsgevonden heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt mogen stellen dat er geen concrete aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van het bij de ademanalyse geconstateerde gehalte van 1,898 ‰. De voorzieningenrechter wijst ter onderbouwing naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [1] Het is immers een feit van algemene bekendheid dat in een tijdsverloop van 2,5 uur enige hoeveelheid alcohol in het lichaam wordt afgebroken. Gelet hierop heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het geconstateerde ademalcoholgehalte van 1,898 ‰. De voorzieningenrechter is het overigens in beginsel eens met verzoeker dat zijn recht op tegenonderzoek op deze manier een papieren recht zou kunnen worden. Die constatering maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet dat het besluit in deze zaak geen stand kan houden, nu het alcoholgehalte van het tegenonderzoek niet zodanig veel afwijkt van het door verweerder eerder geconstateerde alcoholgehalte dat getwijfeld moet worden aan de juistheid van de uitkomsten van het eerste alcoholonderzoek. Zoals hiervoor immers al is overwogen, is het nu eenmaal een feit van algemene bekendheid dat het menselijk lichaam alcohol afbreekt.
Conclusie
6 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:713