ECLI:NL:RBDHA:2022:10124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aftrek specifieke zorgkosten door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie waarbij eiseres, woonachtig in [woonplaats], in beroep ging tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019, waarbij zij specifieke zorgkosten had opgevoerd ter hoogte van € 14.691. De Belastingdienst had deze kosten echter niet in aftrek toegelaten, wat leidde tot de rechtszaak.

Tijdens de zitting op 27 september 2022 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en twee anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag op 6 augustus 2021 was vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 15.543, en dat eiseres op 31 augustus 2021 een herziene aangifte had ingediend, waarin zij een bedrag van € 11.744 aan specifieke zorgkosten had opgevoerd. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld, aangezien het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres het voordeel van de twijfel moest krijgen, omdat het beroepschrift gedateerd was op 1 december 2021 en niet later dan een week na afloop van de termijn was ontvangen.

De rechtbank heeft vervolgens de inhoudelijke bezwaren van eiseres tegen de afwijzing van de specifieke zorgkosten beoordeeld. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat zij recht heeft op aftrek van de geclaimde uitgaven voor medicijnen en geneeskundige hulp in het buitenland. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen betaalbewijzen had overgelegd en dat de kosten voor geneeskundige hulp in Iran niet voor haar rekening waren gekomen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8005

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

11 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 22 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres tegen de voor het jaar 2019 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Eiseres is verschenen, vergezeld van [A] en bijgestaan door haar gemachtigde en [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [C] en mr. [D] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Daarbij heeft eiseres een bedrag van € 14.691 in aftrek gebracht wegens specifieke zorgkosten.
2. De aanslag IB/PVV 2019 is op 6 augustus 2021 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.543. Verweerder heeft de specifieke zorgkosten niet in aftrek toegelaten.
3. Op 31 augustus 2021 heeft eiseres een herziene aangifte IB/PVV 2019 ingediend. In deze aangifte heeft eiseres een bedrag van € 11.744 opgevoerd als specifieke zorgkosten.
Verweerder heeft de herziene aangifte aangemerkt als bezwaar.
4. In de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 17 september 2021 heeft verweerder te kennen gegeven voornemens te zijn het bezwaarschrift af te wijzen. Verweerder heeft in deze brief eiseres gewezen op haar recht om gehoord te worden en eiseres verzocht om voor 5 oktober 2021 te reageren. Op deze brief heeft eiseres niet gereageerd.
5. Bij uitspraak op bezwaar zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
6. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten over het jaar 2019.
Ontvankelijkheid beroep
7. Het beroepschrift is niet ingediend binnen zes weken na dagtekening van de uitspraak op bezwaar. Alvorens de zaak inhoudelijk te kunnen behandelen, dient de rechtbank daarom de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
8. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. De termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is een beroepschrift bij verzending ter post tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
9. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde in dit geval op
3 december 2021. Het beroepschrift is bij de rechtbank ontvangen op 10 december 2021. Op de envelop van het beroepschrift is echter geen leesbare poststempel aangebracht en de rechtbank heeft in de aanloop naar de zitting verzuimd te vragen naar de datum waarop het beroepschrift ter post is bezorgd. Nu het beroepschrift is gedagtekend 1 december 2021 en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat eiseres het voordeel van de twijfel dient te worden gegeven. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Het beroep is dus ontvankelijk.
Hoorrecht
10. Voor zover eiseres stelt dat zij ten onrechte niet is gehoord, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft eiseres in de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gewezen op het hoorrecht met het verzoek aan eiseres om te reageren. Daarbij is een redelijke termijn gesteld waarbinnen eiseres haar reactie kon geven. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft daarmee voldaan aan zijn verplichtingen. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht dus niet geschonden.
Specifieke zorgkosten
11. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 zijn uitgaven aan te merken als persoonsgebonden aftrekposten indien en voor zover ze drukken op de belastingplichtige. Artikel 6.17 van de Wet IB 2001 bevat een limitatieve opsomming van de specifieke zorgkosten die als persoonsgebonden aftrekposten kunnen worden aangemerkt. Om voor aftrek in aanmerking te komen dient de belastingplichtige aannemelijk te maken dat de uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan, dat die voor zijn rekening zijn gekomen en dus niet op enigerlei wijze voor vergoeding in aanmerking komen en dat ze kunnen worden gerangschikt onder een van de in artikel 6.17 van de Wet IB 2001 genoemde categorieën specifieke zorgkosten.
12. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van uitgaven voor medicijnen ten bedrage van € 685 en de uitgaven voor geneeskundige hulp in Iran ten bedrage van € 10.838. Eiseres heeft geen betaalbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat de geclaimde uitgaven voor medicijnen door eiseres zijn betaald. Ten aanzien van de overgelegde factuur van [instituut] van 22 september 2017, overweegt de rechtbank dat eiseres geen betaalbewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij dit bedrag in het jaar 2019 heeft betaald en dat deze kosten daarmee ook drukken in het jaar 2019. Daarnaast kan uit de factuur van [instituut] niet worden afgeleid dat sprake is van de aanschaf van op voorschrift van een arts verstrekte medicijnen. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, leidt de rechtbank verder af dat de kosten voor geneeskundige hulp in Iran zijn betaald door de broer van eiseres. Die kosten zijn dus niet voor rekening van eiseres gekomen. Niet gebleken is dat eiseres die kosten aan haar broer dient terug te betalen dan wel reeds heeft terugbetaald. Ook heeft eiseres geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de zorgverzekering de betreffende kosten niet heeft willen vergoeden. Dat, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, in Iran andere regels gelden dan in Nederland, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres had zich daar voorafgaand aan haar bezoek aan Iran rekenschap van moeten geven door voorzorgsmaatregelen te nemen door zich te verzekeren dan wel, eenmaal in Iran, te zorgen voor de afgifte van betaalbewijzen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de aftrek voor medicijnkosten en de aftrek voor geneeskundige hulp in het buitenland terecht door verweerder zijn afgewezen.
13. Ten aanzien van de door eiseres geclaimde aftrek van € 140 voor vervoerskosten, heeft verweerder zich in beroep nader op het standpunt gesteld de uitgaven tot een bedrag van € 72 te accepteren. Met de overgelegde stukken heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat recht bestaat op een hogere aftrek. Omdat het door verweerder geaccepteerde bedrag van € 72 onder de drempel van € 133 blijft, zijn de vervoerskosten niet in aftrek gebracht.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
11 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.