ECLI:NL:RBDHA:2022:10134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
4 oktober 2022
Zaaknummer
21_7628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak door heffingsambtenaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, een hotel, door de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De waarde was vastgesteld op € 1.851.000 per 1 januari 2020, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar deze waarde niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank merkte op dat het waarderapport geen vergelijkingen met andere objecten bevatte, geen kapitalisatiefactor vermeldde en geen gerealiseerde huurwaarden of transactieprijzen aanvoerde. De rechtbank concludeerde dat de gebruikte kengetallen niet voldoende onderbouwd waren.

Eiser, de eigenaar van het hotel, had een waarde van € 999.000 bepleit, maar ook deze waarde werd door de rechtbank niet aannemelijk geacht. De rechtbank stelde vast dat geen van beide partijen in hun bewijsvoering slaagde. Daarom heeft de rechtbank de waarde van de onroerende zaak schattenderwijs vastgesteld op € 1.500.000. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar werd vernietigd en de aanslag onroerendezaakbelasting werd verminderd naar de nieuwe waarde. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056 en moest het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser worden vergoed.

De uitspraak is openbaar gedaan door mr. A.D. van Riel, in aanwezigheid van griffier mr. A.C. van Essen. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/7628

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van20 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 13 oktober 2021 op het bezwaar van eiser tegen de na te noemen beschikking en aanslag.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2022.
Namens eiser heeft haar gemachtigde daaraan door middel van een videoverbinding deelgenomen. Verweerder is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 4 augustus 2022 aan verweerder op het adres Postbus [nummer 1] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 5 augustus 2022 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig en op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 1.500.000;
- vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting tot een berekend naar een waarde van € 1.500.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.056;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij beschikking van 26 februari 2021 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] [nummer 2] te [plaats]
(de onroerende zaak), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (de Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2020 (de waardepeildatum) naar toestandsdatum 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 1.851.000.
2. Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser is genothebbende krachtens eigendom van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een hotel, bestaande uit 600 m² aan hotelkamers, 244 m² aan gemeenschappelijke ruimte, een kelder van 72 m² en een woning van 216 m³.
4. In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum.
5. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding" (Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44).
6. Volgens artikel 4, lid 1, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de brutohuur, een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn of door middel van de discounted-cashflow- methode.
7. Verweerder dient aannemelijk te maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. In het door verweerder overgelegde waarderapport staat vermeld dat de onroerende zaak is getaxeerd conform de Taxatiewijzer Hotels 2020 (de taxatiewijzer). In het waarderapport wordt geen vergelijking gemaakt met andere objecten, is geen kapitalisatiefactor weergegeven en zijn geen gerealiseerde huurwaarden dan wel gerealiseerde transactieprijzen aangevoerd. Ook ten aanzien van de overige gebruikte kengetallen is niet onderbouwd hoe verweerder tot de gehanteerde bedragen is gekomen. De door verweerder gebruikte gegevens zijn dan ook niet inzichtelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de waarde van de onroerende zaak niet aannemelijk heeft gemaakt.
8. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord.
Eiser heeft ter zitting een waarde van € 999.000 bepleit, maar heeft deze waarde niet nader onderbouwd. Hetzelfde geldt voor eisers stellingen over de gebrekkige onderhoudssituatie, lokale verpaupering/verloedering en andere omgevingsfactoren. Eiser heeft niet aangegeven – als een en ander al aan de orde zou zijn – welke invloed deze aspecten hebben op de waardebepaling van de onroerende zaak. De rechtbank zal daarom ook aan deze stellingen voorbijgaan.
9. Nu geen van beide partijen er naar het oordeel van de rechtbank in is geslaagd het van haar gevergde bewijs te leveren, bepaalt de rechtbank de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum schattenderwijs op € 1.500.000.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond verklaard.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.056 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 september 2022.
de griffier is verhinderd
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.