ECLI:NL:RBDHA:2022:10164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
22-5059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakopbouwen in strijd met bestemmingsplan; beoordeling van belangen en rechtsgeldigheid

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda behandeld. Eiser, die naast de woning van vergunninghouder woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het plaatsen van dakopbouwen aan de voor- en achterzijde van de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser als belanghebbende kan worden beschouwd en dat zijn bezwaren zich voornamelijk richten op de dakopbouw aan de achterzijde.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college van Gouda de omgevingsvergunning op juiste wijze heeft verleend, ondanks de bezwaren van eiser. De rechter stelt vast dat de vergunninghouder niet in strijd handelt met de regels van het bestemmingsplan, aangezien het college bevoegd was om af te wijken van de maximale goothoogte. De voorzieningenrechter wijst erop dat de esthetische bezwaren van eiser niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder, die voldoende ruimte voor zijn gezin nodig heeft.

De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit van het college in stand blijft en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige belangenafweging bij het verlenen van omgevingsvergunningen en de rol van de rechter in het toetsen van de rechtmatigheid van dergelijke besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/5059 en SGR 22/5060
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 oktober 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda (het college)

(gemachtigde: E. Scholtes, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser tegen het besluit van het college van 29 juli 2022. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op het beroep van eiser daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Met het besluit van 11 maart 2022 (primair besluit) heeft het college vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van dakopbouwen in het voor- en achterdakvlak van de woning [adres] [huisnummer] te [plaats]. Met het bestreden besluit van 29 juli 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghouder heeft ook schriftelijk gereageerd.
Op 22 september 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een ordemaatregel te treffen afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van de besluiten

1.1
Op 3 december 2021 heeft het college een aanvraag om omgevingsvergunning ontvangen voor het plaatsen van een dakopbouw aan de voorzijde en het vervangen en vergroten van de dakopbouw aan de achterzijde van de woning gelegen aan het adres [adres] [huisnummer] in [plaats].
1.2
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten (1) het bouwen van een bouwwerk en (2) het handelen in strijd met de regels van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wegens het overschrijden van de maximale goothoogte. Het college is daarbij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht afgeweken van het bestemmingsplan.
1.3
In het bestreden besluit heeft het college het advies van de Bezwaarschriften-commissie Gouda (de commissie) van 26 juli 2022 gevolgd en het bezwaar van eiser niet gehonoreerd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de gronden.
3. Eiser woont naast de woning van vergunninghouder, zodat hij als belanghebbende bij het bestreden besluit wordt beschouwd.
4.1
De bezwaren van eiser richten zich uitsluitend tegen het vervangen en vergroten van de dakopbouw aan de achterzijde van de woning van vergunninghouder en niet tegen de dakopbouw aan de voorzijde.
4.2
Eiser mist een beoordeling van de aanhechting tussen zijn dakkapel en de nieuwe dakopbouw van vergunninghouder en daar zit voor hem de kern van zijn probleem met de vergunning. Door het verschil in hoogte en diepte is er strijd met het vereiste van een goede ruimtelijke ordening. Ook op dit punt mist hij de motivering in het bestreden besluit. Hij wijst erop dat een dakkapel op grond van het bestemmingsplan maximaal 70% van het dakvlak mag zijn. Naar zijn mening wordt de 80%-eis zonder onderbouwing als norm opgevoerd. Tevens voert eiser aan dat geen rekening is gehouden met zijn belangen en dat hij voorafgaand aan de vergunningverlening ten onrechte niet gehoord is over het bouwplan. Voor zover de dakopbouw boven zijn perceel komt, dient bovendien zijn toestemming verkregen te worden.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat ter plaatse het bestemmingsplan “Plaswijck” geldt. Het in geding zijnde perceel heeft hierin de enkelbestemming “Wonen”.
In artikel 18.2.1, aanhef en onder c, van de planregels is – voor zover hier van belang – bepaald dat op de in lid 18.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, met dien verstande, dat de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 6 meter.
Ingevolge artikel 1.26 van de planregels, aanhef en onder b, wordt voor zover hier van belang onder een dakkapel verstaan een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster met zijwanden, met dien verstande dat aan de achterzijde van de woning het dakvlak slechts beperkt wordt doorbroken onder voorwaarde dat de breedte minder dan 70% van de betreffende gevelbreedte en de hoogte minder dan 60% van de feitelijke kaphoogte bedraagt.
Ingevolge artikel 1.27 van de planregels wordt onder een dakopbouw verstaan een doorbreking van het dakvlak die groter is dan binnen de definitie van dakkapel is toegestaan.
6. Voor zover eiser zich beklaagt over dat hij door het college niet gekend is in de voorbereiding van het besluit, is de voorzieningenrechter van oordeel dat participatie van omwonenden in het voorbereidingstraject van de reguliere voorbereidingsprocedure van de Wabo door de wetgever niet verplicht is gesteld. Ook hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd over de gang van zaken voorafgaand aan de vergunningverlening kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De grond slaagt niet.
7.1
Niet bestreden is dat het bouwplan niet voldoet aan de criteria voor een dakkapel in de definitie daarvan in artikel 1.26 van de planregels, zodat hier sprake is van een dakopbouw. Aangezien de goothoogte van de bestreden dakopbouw 7,906 meter bedraagt, is de activiteit in strijd met artikel 18.2.1, aanhef en onder c, van de planregels. Vanwege overschrijding van de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale goothoogte heeft het college een afwijkingsbesluit genomen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten tweede, van de Wabo. Volgens het college voldoet het bouwplan aan artikel 4, onderdeel 4, van bijlage 2 bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
7.2
Ingevolge artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking:
een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakopbouw, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
7.3
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen, beleidsruimte toe. Dat betekent in dit geval dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De bestuursrechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
7.4
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoet het bouwplan aan artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II van het Bor, zodat het college bevoegd was om voor de overschrijding van de goothoogte met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van artikel 18.2.1, aanhef en onder c, van de planregels af te wijken.
7.5
In het bestreden besluit wordt over de dakopbouw overwogen dat, gelet op de aanwezigheid van vergelijkbare dakopbouwen in de buurt, een dakopbouw op het achterdakvlak met een breedte van maximaal 80% van de gevelbreedte geen inbreuk maakt op de architectuur van de woning en de stedenbouwkundige opzet van de wijk. De ruime opzet van de wijk wordt behouden. Al vijf jaar wordt het beleid gehanteerd dat een dakopbouw op het achterdakvlak maximaal 80% van de gevelbreedte mag zijn. Aldus wordt een wildgroei aan te grote dakopbouwen in de wijk tegengegaan. Uit stedenbouwkundig oogpunt is het niet als onevenredig bezwarend te achten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door het college gehanteerde beleid niet in strijd komt met enige rechtsregel. Het college heeft toereikend gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening.
7.6
Ten aanzien van de betrokken belangen heeft het college overwogen dat de esthetische bezwaren van eiser tegen het verschil in hoogte niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder om voldoende ruimte te hebben in zijn woning voor zijn gezin. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat deze belangenafweging de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan gebruik kunnen maken. De gronden over de afwijking van het bestemmingsplan slagen dan ook niet.
8. Voor zover eiser tegen het bouwplan opkomt, omdat dit er in zijn ogen niet fraai uitziet, stelt de voorzieningenrechter vast dat onbestreden is dat er in dit geval geen welstandseisen gelden. Het college hoefde daarom niet te toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo. Het standpunt van het college dat geen sprake is van een welstandsexces komt de voorzieningenrechter voorts niet onredelijk voor. De grond slaagt niet.
9. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat het bouwplan in strijd komt met het Bouwbesluit 2012, heeft hij dat op geen enkele wijze onderbouwd. Verder kan in deze procedure alleen de beoordeling van het bouwplan aan de orde komen en niet de uitvoering daarvan. Overigens heeft het college ter zitting een rapportage overlegd van een toezichthouder van de ODMH. Deze heeft op 21 en 23 september 2022, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van eiser, een controle uitgevoerd ten aanzien van het inmiddels gerealiseerde bouwwerk. In deze rapportage wordt - ondersteund door foto’s - geconcludeerd dat de tot nu toe uitgevoerde werkzaamheden, waaronder de aansluiting van de nieuwe dakopbouw op eisers dakkapel, conform de ingediende constructietekeningen hebben plaatsgevonden. Gelet op deze foto’s, waaronder foto’s die frontaal zijn genomen, komt de dakopbouw niet boven het perceel van eiser. De voorzieningenrechter acht het voorts, gelet op deze rapportage, niet aannemelijk dat door de werkzaamheden schade is ontstaan aan eisers dakopbouw. De grond slaagt niet.
10. Aangezien geen van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft het college, gelet op artikel 2.10 van de Wabo, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht de gevraagde omgevingsvergunning verleend en deze bij het bestreden besluit in stand gelaten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.