ECLI:NL:RBDHA:2022:10189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
5 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16584 en NL22.16585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een burger van de Democratische Republiek Congo niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 18 augustus 2022 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die door verweerder als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 september 2022, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zijn aanvraag zouden onderbouwen. Eiser had eerder, op 8 maart 2022, een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om nieuwe elementen aan te dragen die zijn herhaalde aanvraag zouden rechtvaardigen. Eiser heeft weliswaar aangegeven bezig te zijn met het verzamelen van stukken, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet in gebreke is gebleven door niet te wachten op deze stukken.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te oordelen dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn aanvraag te onderbouwen en dat hij niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die zijn aanvraag zouden kunnen ondersteunen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.16584 en NL22.16585

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.16585 op 8 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1965 en is een Burger van de Democratische
Republiek Congo (DRC). De asielaanvraag is bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden zijn aangedragen door eiser. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Wat ging vooraf aan het bestreden besluit?
2. Eiser heeft eerder, op 8 maart 2022, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 28 maart 2022 heeft verweerder die aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
Vervolgens heeft eiser op 11 augustus 2022 een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder de
aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vaststelling door verweerder dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen is onjuist. Eiser heeft aangegeven bezig te zijn stukken te verzamelen ter onderbouwing van zijn herhaalde asielaanvraag. Verweerder heeft niet voldaan aan de samenwerkingsplicht door hier niet op te wachten. Het had wel op de weg van verweerder gelegen om eiser langer de gelegenheid te bieden om stukken te verzamelen en aan te leveren. Eiser handhaaft verder zijn standpunt dat gedwongen terugkeer naar de DRC in strijd is met artikel 3 van het EVRM. [1]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
3. Voor zover eiser verzoekt om zijn zienswijze in de gronden van beroep als
herhaald en ingelast te beschouwen, overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op wat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd. Het enkel verwijzen naar de zienswijze leidt daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt verder dat als er geen relevante wijziging van het recht is,
de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 juni 2016. [2] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
5. In hetgeen door eiser in beroep is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor
het oordeel dat er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen bij deze asielaanvraag van eiser. Eiser houdt vast aan zijn eerdere asielmotief uit zijn eerste asielprocedure en heeft in deze herhaalde aanvraag aangegeven zijn asielrelaas nu te kunnen onderbouwen. Tot op heden heeft eiser dit echter niet gedaan. Dat verweerder de samenwerkingsverplichting heeft geschonden volgt de rechtbank niet. Het is aan eiser om zijn aanvraag te onderbouwen.
6. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op
het standpunt heeft gesteld dat eiser geen relevante nieuwe elementen of bevindingen naar voren heeft gebracht die af kunnen doen aan het eerdere besluit en de overwegingen waarop het besluit rust. Verder is niet gebleken van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw 2000.
Conclusie
7. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond. Omdat
hiermee op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep (NL22.16584) ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (NL22.16585) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.