In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een burger van de Democratische Republiek Congo, tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 18 augustus 2022 een herhaalde asielaanvraag ingediend, die door verweerder als niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 september 2022, maar eiser en zijn gemachtigde waren niet verschenen. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden heeft aangedragen die zijn aanvraag zouden onderbouwen. Eiser had eerder, op 8 maart 2022, een asielaanvraag ingediend die als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft voldaan aan de verplichting om nieuwe elementen aan te dragen die zijn herhaalde aanvraag zouden rechtvaardigen. Eiser heeft weliswaar aangegeven bezig te zijn met het verzamelen van stukken, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet in gebreke is gebleven door niet te wachten op deze stukken.
De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te oordelen dat verweerder de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om zijn aanvraag te onderbouwen en dat hij niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die zijn aanvraag zouden kunnen ondersteunen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.