ECLI:NL:RBDHA:2022:10359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/3824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen beëindiging van de Ziektewetuitkering na bedrijfsongeval en medische beperkingen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag wordt het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn Ziektewetuitkering beoordeeld. Eiser, een timmerman, heeft zich op 28 oktober 2019 ziek gemeld na een bedrijfsongeval waarbij hij van een steiger viel en zijn rechterschouder brak. Na een operatie in januari 2020 en een cortisone-injectie in november 2020, heeft eiser psychologische behandeling ondergaan voor ernstige depressie. De rechtbank behandelt het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat zijn bezwaar tegen de beëindiging van de uitkering ongegrond verklaarde. Eiser stelt dat zijn medische situatie op de datum van beëindiging ernstiger was dan door de verzekeringsarts werd aangenomen. De rechtbank constateert dat er gebreken zijn in de motivering van het bestreden besluit, met name met betrekking tot de medische beperkingen die eiser had op de datum in geding. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om deze gebreken te herstellen door aanvullende motivering of een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3824

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. van Medenbach de Rooij),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Jaroflex B.V. (ex-werkgever)
(gemachtigde: M. den Hertog).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn op grond van de Ziektewet met ingang van 27 november 2020.
In het bestreden besluit van 16 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld en op 18 februari 2022 nog aanvullende stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en daarbij en aanvullende rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) van 12 mei 2022 en de arbeidsdeskundige B&B van 25 mei 2022 overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. De ex-werkgever is, met berichtgeving, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser heeft zich op 28 oktober 2019 ziek gemeld voor zijn (fulltime) werk als timmerman na een bedrijfsongeval, waarbij hij van een steiger in een trapgat is gevallen. Een gevolg daarvan was een gebroken rechterschouder(kom), waaraan hij in januari 2020 is geopereerd. Op 6 november 2020 vond een cortisone injectie plaats in deze schouder in verband met een ontsteking. Verder heeft eiser zich voor de verwerking van (de gevolgen van) het bedrijfsongeval onder behandeling gesteld bij een psycholoog. Vanaf medio 2021 is eiser door een psychiater behandeld, die de diagnose ernstige depressie heeft gesteld.
3. Tussen partijen is onder meer in geschil of eiser in medisch opzicht meer beperkingen heeft dan verweerder heeft aangenomen.
4. Eiser voert daartoe onder meer aan dat de situatie op de datum in geding (27 november 2020) ernstiger was dan de verzekeringsarts wist toen hij op 12 oktober 2020 de FML opstelde. Hij wist toen immers nog niet van de cortisone injectie op 6 november 2020. De behandelend arts heeft verklaard dat eiser zes weken nadien niet mocht werken en dat hij de schouder niet zwaar mocht belasten. Nadien is dit ten onrechte niet (door de verzekeringsarts B&B) gecorrigeerd.
5. Eiser heeft medische stukken overgelegd van een fysiotherapeut en een deel uit zijn poliklinisch dossier, waarin op 3 september 2021 door de orthopeed is genoteerd:

Decursus: momenteel juridisch geschil vraag over werk na infiltratie in november 2020 destijds. patiënt moest rust houden van arts. staat niet in dossier. hier onenigheid over met UWV.
Nog last. de vingers blijven gevoelloos. iets effect gehad van infiltratie. pijn weer helemaal terug. nog last. wil toch neurinoom laten verwijderen.
Beleid:
Besproken met echtgenote. na infiltratie in november 2020 inderdaad 6 weken niet zwaar belasten. klopt dus wat patiënt zegt. dit is eigenlijk altijd zo. daarom eerder niet specifiek in dossier opgeschreven.
Patiënt mocht 6 weken na infiltratie inderdaad niet werken.
afspraak voor voor extirpatie neurinoom inplannen bij plastisch chirurg. Zal dan in principe mee opereren.”
6. Verweerder heeft een rapportage van de verzekeringsarts B&B van 25 mei 2022 overgelegd, waarin op het onder 5 bedoelde stuk als volgt wordt gereageerd:
“(…) Volgens gemachtigde moest betrokkene na infiltratie op 06-11-2020 6 weken rust nemen/mocht hij 6 weken niet werken.
Dat vraagt om enige nuancering. De behandelaar schrijft dat de schouder de eerste 6 weken niet zwaar belast mag worden. De conclusie van de behandelaar dat betrokkene daardoor in het geheel niet kan werken is een vreemde. Indien iemand de schouder in het geheel niet mag belasten dan zou deze namelijk gefixeerd worden. Mogelijk doelt de specialist op het eigen werk van de betrokkene (timmerman). (…)”
7. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Uit de onder 5 bedoelde informatie volgt in ieder geval dat eiser de rechterschouder van de behandelend orthopeed in november 2020, rondom de datum in geding, niet zwaar mocht belasten. Ter zitting heeft eiser in aanvulling daarop verklaard dat de arts hem destijds heeft verteld dat hij geen baby mocht optillen. De rechtbank vindt de volgende overweging van de verzekeringsarts B&B niet logisch: “
De conclusie van de behandelaar dat betrokkene in het geheel niet kan werken is een vreemde. Indien iemand de schouder in het geheel niet mag belasten dan deze namelijk gefixeerd zou worden.”. De behandelaar schrijft immers niet dat de schouder in het geheel niet belast mag worden. Bovendien is werken niet noodzakelijk om fixatie van de schouder te voorkomen. Dat kan ook op andere wijzen, bijvoorbeeld met fysiotherapie. De overweging van de verzekeringsarts B&B is daarom niet goed gemotiveerd. Verder stelt de verzekeringsarts weliswaar terecht dat een verzekeringsarts en niet de behandelend arts klachten naar beperkingen vertaalt. Echter, wanneer de arts meldt dat eiser de schouder niet zwaar mag belasten en niet mag werken, dan wijst dat erop dat meer dan geringe beperkingen moeten worden aangenomen. De verzekeringsarts kan in een dergelijk geval zo nodig contact met de arts opnemen om te vragen wat hij/zij bedoelt met ‘niet mogen werken’ en niet zwaar belasten. Eiser is echter in de toepasselijke FML licht beperkt geacht voor tillen zowel links (preventief) als rechts, en is hij in staat geacht ongeveer 10 kg te tillen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat eiser op de datum in geding ongeveer 10 kg mag tillen terwijl hij de schouders op dat moment niet zwaar mocht belasten. Het zonder meer aannemen van een lichte beperking valt met de informatie van de behandelend arts niet te rijmen. Reeds gelet hierop kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit.
8. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij in de periode rondom de datum in geding een EMDR behandeling volgde en dat om die reden, vanwege de daarmee gemoeide behandel- en hersteltijd, een urenbeperking had moeten worden aangenomen. De sessies zijn vermoeiend, gelet op de daarmee gepaard gaande hevige emoties. Hij was door die behandeling niet in staat om fulltime te werken. In reactie daarop heeft de verzekeringsarts B&B in zijn rapportage van 12 mei 2022 verwezen naar zijn rapportage van 10 maart 2021. Daarin is over een urenbeperking slechts in algemene zin vermeld dat daarvoor geen aanleiding is, gelet op de standaard ‘Duurbelasting in Arbeid 2015’. Er zou geen relevante verminderde beschikbaarheid door noodzakelijke behandeling zijn. Met de vraag hoe het volgen van een EMDR behandeling zich verhoudt tot fulltime werken is dus geen rekening gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt niet uit waarom het voorgaande niet leidt tot een urenbeperking. Ook om deze reden kleeft er een gebrek aan het bestreden besluit. Met de ter zitting gegeven motivering, die kort gezegd inhoudt dat er geen urenbeperking nodig is vanwege het volgen van een EMDR behandeling, kan niet worden volstaan en is voormeld gebrek niet hersteld.
Daarnaast dient de verzekeringsarts te onderzoeken of er voldoende beperkingen zijn aangenomen vanwege de psychische klachten die het gevolg waren van het ongeval. Dat eiser enige tijd na de datum in geding onder behandeling is gekomen van een psychiater die de diagnose ernstige depressie heeft gesteld, zou een aanwijzing kunnen zijn dat de problematiek op de datum in geding is onderschat.
9. De conclusie luidt dat de medische grondslag van het bestreden besluit geen stand houdt en dat het besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank verwijst hiertoe naar wat onder 7 en 8 is overwogen. Aan bespreking van de arbeidsdeskundige grond wordt (nog) niet toegekomen.
10. De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te stellen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen door een aanvullende motivering te geven of een nieuwe (andersluidende) beslissing op bezwaar te nemen. Om de gebreken te herstellen moet verweerder, aan de hand van rapporten van de verzekeringsarts B&B, onderzoeken en nader motiveren:
- of eiser op de datum in geding in staat was 10 kg te tillen (met rechts), gelet op wat de behandelend arts over de ernst van de klachten heeft geschreven; bij de arts dient zo nodig te worden nagegaan wat hij precies bedoelt met niet zwaar belasten en niet kunnen werken;
- of het gelet op de gevolgde EMDR-behandeling rondom/op de datum in geding, nodig was om een urenbeperking aan te nemen;
- of er voldoende beperkingen vanwege psychische problematiek zijn opgenomen, nu medio 2021 de diagnose ernstige depressie is gesteld, waarvoor eiser door een psychiater met medicatie wordt behandeld.
11. De rechtbank stelt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op tien weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, uiterlijk binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser vervolgens in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op het (beoogde) herstel van het gebrek door verweerder. Daarna zal de rechtbank partijen informeren over het verdere verloop van de procedure.
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen tien weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verder beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Verspuij-Fung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.