In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Poolse nationaliteit, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 19 september 2022, hield in dat eiser in bewaring werd genomen op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, met het oog op uitzetting. De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde en met een tolk. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in bewaring kan worden genomen indien er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Dit risico werd onderbouwd door de staatssecretaris met verwijzing naar de gronden in het Vreemdelingenbesluit 2000. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris aangegeven dat een zware grond niet langer tegengeworpen wordt, maar eiser heeft de overige gronden niet betwist. De rechtbank concludeert dat de gronden voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.