ECLI:NL:RBDHA:2022:10374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.18774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en terugnameverzoek in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser had op 18 september 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Tegen deze maatregel heeft de eiser beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 28 september 2022, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. S. Ben Ahmed. De verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, werd vertegenwoordigd door mr. J. Raaijmakers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door de eiser, wat voldoende is om een significant risico aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over de voortvarendheid van de verweerder in de procedure van zijn overdracht beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld, aangezien er op 23 september 2022 een eerste vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en de Dublinclaim op dezelfde dag is verzonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos en is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.18774

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2022 op zitting behandeld te Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is verschenen H. Barzizaoua. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. Deze gronden zijn voldoende om een significant risico aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat verweerder het terugnameverzoek ten onrechte niet heeft overgelegd, kan deze grond niet slagen. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit document ter zitting in het digitale dossier heeft geüpload.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend aan zijn overdracht heeft gewerkt. Nu eiser tijdens het vertrekgesprek heeft aangegeven dat hij wil meewerken aan zijn overdracht, heeft verweerder volgens eiser te lang gewacht met het indienen van een terugnameverzoek.
5. Deze grond slaagt niet. Eiser is op 18 september 2022 in bewaring gesteld. Uit het dossier volgt dat op 23 september 2022 een eerste vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat verweerder op diezelfde dag de Dublinclaim aan de Oostenrijkse autoriteiten heeft toegezonden. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.