ECLI:NL:RBDHA:2022:10375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.16903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag wegens onvoldoende duidelijkheid over verblijfsrechtelijke positie in Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 6 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde deze aanvraag op 26 augustus 2022 niet-ontvankelijk, omdat eiser in Bulgarije internationale bescherming zou genieten. Eiser betwistte deze claim en stelde dat hij geen bewijs had ontvangen van zijn status in Bulgarije, aangezien hij daar al voor de afloop van de asielprocedure was vertrokken.

De rechtbank oordeelde dat de informatie van de Bulgaarse autoriteiten onvoldoende duidelijkheid bood over de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank benadrukte dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de actuele status van de aan eiser verleende subsidiaire bescherming in Bulgarije. Aangezien het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Staatssecretaris. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij meer duidelijkheid moet worden verkregen over de verblijfsrechtelijke positie van eiser.

De rechtbank veroordeelde de Staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, die op € 1.518,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16903

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. de Poorte),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.16904, op 21 september 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt de Syrische nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum eiser]. Op 6 juni 2022 heeft hij verzocht om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2.
Uit Eurodac is het verweerder gebleken dat eiser op 14 oktober 2021 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Op 25 juli 2022 heeft Nederland aan Bulgarije verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening). Op 8 augustus 2022 heeft Bulgarije dit verzoek afgewezen, onder de mededeling dat de Bulgaarse autoriteiten eiser op 19 januari 2022 subsidiaire bescherming hebben verleend en dat daarom de Dublinverordening niet van toepassing is. Er dient een afzonderlijk verzoek overeenkomstig de ‘readmission agreements’ (bilaterale overeenkomsten) te worden gedaan.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in een andere lidstaat van de Europese Unie – namelijk Bulgarije – internationale bescherming geniet. Volgens verweerder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling.
3. Eiser betwist dat ervan uitgegaan kan worden dat hij internationale bescherming geniet in Bulgarije. Hij stelt dat er geen verblijfsdocument of beschikking aan hem is uitgereikt waaruit blijkt dat hij internationale bescherming geniet, omdat hij op de verleningsdatum al uit Bulgarije was vertrokken. Verweerder kan volgens eiser niet afgaan op de informatie die Bulgarije heeft verstrekt, omdat deze onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over eiser bevat. Ook is niet duidelijk of verweerder een verzoek overeenkomstig de bilaterale overeenkomsten heeft gedaan.
3.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zoals de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441, mag verweerder in beginsel afgaan op informatie van een andere lidstaat. Daarvoor is van belang dat het tijdsverloop sinds het verkrijgen van de informatie beperkt is. Voorts dient uit de informatie duidelijk te worden wat de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bij terugkeer is. Indien de verkregen informatie onvoldoende actueel is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, dient verweerder nader onderzoek te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. Verder volgt uit artikel 19, eerste en vierde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) alsmede uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1253) dat een internationale beschermingsstatus eindigt doordat de lidstaat (die de status heeft verleend) die status intrekt of beëindigt dan wel verlenging daarvan weigert alsmede dat een beslissing tot intrekking, beëindiging of niet-verlenging van de internationale beschermingsstatus wordt voorafgegaan door een individuele beoordeling.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen de ontvangst van de informatie van de Bulgaarse autoriteiten en het nemen van het bestreden besluit een periode van minder dan een maand ligt, zodat het tijdsverloop hiertussen zeer beperkt is.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank verschaft de informatie van de Bulgaarse autoriteiten van 8 augustus 2022 echter onvoldoende duidelijkheid over de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer naar Bulgarije. In dat verband acht de rechtbank van belang dat eiser onder verwijzing naar het Country Report: Bulgaria 2021 Update, van Asylum Information Database van februari 2022 (hierna: AIDA-rapport) heeft betoogd dat er sprake is van onduidelijkheid over de Bulgaarse wetgeving. Het is volgens eiser niet duidelijk hoe de Bulgaarse autoriteiten omgaan met het verblijfsrecht van eiser nu hij voor de afloop van de asielprocedure uit Bulgarije is vertrokken, hij vervolgens in Nederland asiel heeft aangevraagd en hij na enkele maanden gedwongen terugkeert. Uit het verweerschrift blijkt dat naar aanleiding van het AIDA-rapport ook in een procedure bij de Afdeling vragen zijn gerezen over de gronden waarop een verblijfsstatus kan worden ingetrokken in Bulgarije. In het verweerschrift heeft verweerder – voor zover hier van belang – aangegeven dat uit een rapport van de European Union Agency for Asylum (EUAA) volgt dat het niet vernieuwen of vervangen van het Bulgaarse identiteitsdocument geen geheel op zichzelf staande intrekkingsgrond is, maar wordt gezien als een indicatie dat de vreemdeling mogelijk geen prijs (meer) stelt op de verleende internationale bescherming. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat de Bulgaarse autoriteiten ook in de door eiser genoemde omstandigheden (zijn vertrek uit Bulgarije, asielaanvraag in Nederland en gedwongen terugkeer naar Bulgarije) een dergelijke indicatie aanwezig achten. Verweerder heeft zich in het kader van de andere procedure naar aanleiding van vragen van de Afdeling gewend tot de Bulgaarse autoriteiten en gevraagd of de vreemdelingen risico lopen dat de internationale beschermingsstatus wordt ingetrokken en of zij bij terugkeer nieuwe vervangende identiteitsdocumenten kunnen aanvragen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat hierop nog geen reactie is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank lag het gelet op de vragen die spelen in en zijn gesteld in het kader van de andere procedure op de weg van verweerder om ook in het geval van eiser nader onderzoek te doen naar de actuele status van de aan eiser verleende subsidiaire bescherming in Bulgarije en daarbij na te vragen wat de geldigheidsduur van de internationale beschermingsstatus van eiser is en of hij tot Bulgarije zal worden toegelaten. Door dit alles na te laten heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, om zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal opnieuw op de asielaanvraag van eiser moeten beslissen en daaraan voorafgaand meer duidelijkheid moeten verkrijgen over de verblijfsrechtelijke positie van eiser bij terugkeer naar Bulgarije. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit nemen. Het is daarom niet nodig wat eiser verder heeft aangevoerd te bespreken.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr.H.L. van Zelst-de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.