1.5Bij besluit van 4 december 2019 is aan eiseres nogmaals uitstel van betaling van de dwangsom verleend tot 3 januari 2020. In dit besluit is vermeld dat eiseres vóór 3 januari 2020 het dak en de zijkanten van de overkapping dient terug te breng naar de vergunningvrije hoogte van 2,5 meter. Op 8 januari 2020 is aan eiseres een kennisgeving concept invorderingsbeschikking verstuurd. Op 9 januari 2020 heeft eiseres haar zienswijze ingediend. Vervolgens heeft verweerder het invorderingsbesluit genomen.
2. Verweerder heeft in het invorderingsbesluit, dat is gehandhaafd bij het bestreden besluit, de verbeurde dwangsom van € 5.000,- bij eiseres ingevorderd. Verweerder heeft aan het invorderingsbesluit ten grondslag gelegd dat bij een hercontrole op 3 januari 2020 is gebleken dat eiseres de overtreding niet heeft beëindigd. In het bestreden besluit stelt verweerder zich – overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften – op het standpunt dat niet is bestreden en ook voldoende is gedocumenteerd en inzichtelijk is gemaakt dat er een dwangsom van € 5.000,- is verbeurd doordat eiseres de overtreding niet volledig heeft beëindigd binnen de daartoe gegeven termijn. Daarnaast is verweerder nog aan eiseres tegemoetgekomen door enkele malen uitstel van betaling te verlenen.
3. Eiseres voert aan dat haar veel onrecht is aangedaan door verweerder. Ze heeft drie keer een omgevingsvergunning aangevraagd, maar iedere keer werd de aanvraag afgewezen. Aan een architect heeft eiseres advies gevraagd en die heeft aangegeven dat een overkapping van maximaal 3 meter hoogte mogelijk is in haar achtertuin. Door verweerder wordt met twee maten gemeten, omdat haar buren ook overkappingen hebben in hun tuinen maar daar wordt door verweerder niet moeilijk over gedaan.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres tegen de opgelegde last onder dwangsom van 2 mei 2019 niet in bezwaar is gegaan. Dat besluit is daarom in rechte onaantastbaar geworden. Dat betekent dat de rechtbank bij de beoordeling uit moet gaan van de juistheid van de last onder dwangsom. De beroepsgronden die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de last onder dwangsom kunnen daarom in het kader van de toetsing van het bestreden besluit niet meer aan de orde komen. Dat neemt niet weg dat om tot invordering over te gaan, dient vast te staan dat na het verstrijken van de (verlengde) begunstigingstermijn niet aan de last is voldaan en dat verweerder in dat verband een overtreding heeft geconstateerd. Om te kunnen beoordelen of al dan niet aan de last is voldaan, is dus van belang wat de opgelegde last inhoudt.
5. De rechtbank heeft op de zitting aan partijen voorgehouden wat eiseres zou moeten doen om invordering te voorkomen, nu daarover in het invorderingsbesluit niets is vermeld. Op de zitting heeft verweerder verklaard dat het gaat om de hoogte en om de diepte van de overkapping en heeft hierbij verwezen naar de brief van 12 juni 2019. Volgens eiseres gaat het juist om de diepte van de overkapping. De medewerkers van de HPB hebben haar verteld dat de overkapping 1 meter minder diep moet zijn. Verweerder heeft vervolgens verklaard dat het toch gaat om de diepte, want de hoogte lijkt in orde te zijn.
6. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat aan een invorderingsbesluit een deugdelijke en controleerbare vaststelling van de relevante feiten en omstandigheden dient te liggen.Het is van belang dat verweerder duidelijk en correct aangeeft wat zij moet doen om invordering te voorkomen, zeker nu zij heeft geprobeerd de overkapping aan te passen. Uit het invorderingsbesluit, de uitstel van betalingsbesluiten van 12 juni 2019 en 4 december 2019 en de verklaringen op de zitting wordt niet duidelijk in hoeverre (nog) sprake is van het niet nakomen van de last onder dwangsom en evenmin wat eiseres (nog) moet doen om aan die last te voldoen. Onduidelijk is of eiseres de hoogte of de diepte van de overkapping moet aanpassen en zo ja, in welke mate. Dit wordt ook niet duidelijk uit de overige stukken in het dossier. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende deugdelijk heeft onderbouwd dat eiseres niet aan de last heeft voldaan. Verweerder is daarom ten onrechte overgegaan tot invordering van de dwangsom.
7. Het beroep is gegrond. De overige door eiseres aangevoerde gronden hoeven daarom niet besproken te worden. Dit betekent dat eiseres de dwangsom van € 5.000,- niet hoeft te betalen.
8. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.