ECLI:NL:RBDHA:2022:10442

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een minderjarige vreemdeling en de bewijslast in asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M.M. van Gils, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 27 september 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 oktober 2022, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door een tolk, G. Ogbamichael.

De staatssecretaris had in de maatregel van bewaring aangegeven dat er risico's waren dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, en had zowel zware als lichte gronden voor de maatregel aangevoerd. Eiser betwistte de meerderjarigheid die aan hem werd toegeschreven en voerde aan dat hij minderjarig was, onderbouwd met een geboorteakte. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat eiser meerderjarig was, en dat de door eiser overgelegde geboorteakte onregelmatigheden vertoonde. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij minderjarig was en dat de gronden voor de bewaring voldoende waren.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier mr. S.D.C.J. Verheezen, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19553

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, via een beeldverbinding. Als tolk is verschenen via dezelfde beeldverbinding G. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
3. Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat eiser is geboren op [geboortedatum] en er daarmee ten onrechte van uit gaat dat eiser meerderjarig is. Eiser heeft een geboorteakte overgelegd waaruit zijn minderjarigheid blijkt. Dat Bureau documenten in de asielprocedure over het document geen oordeel heeft kunnen geven vanwege het ontbreken van referentiemateriaal maakt niet dat verweerder in bewaring zondermeer uit kan gaan van de meerderjarigheid van eiser. In bewaring geldt een andere bewijslast en moet verweerder, anders dan in de asielprocedure, zich ervan vergewissen dat eiser echt meerderjarig is. Daarover bestaat nu, aldus eiser, nog twijfel.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ervan uit kunnen gaan dat de geboortedatum van eiser [geboortedatum] is, zoals in de asielprocedure [1] is vast komen te staan. In de maatregel van bewaring heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat uitgegaan kan worden van de meerderjarigheid van eiser en er terecht op gewezen dat de door eiser overgelegde geboorteakte in de asielprocedure onregelmatigheden bevat. Eiser heeft niet onderbouwd waarom in het geval van bewaring een andere, zwaardere bewijslast op verweerder zou rusten wat betreft de leeftijd van eiser, dan in de asielprocedure. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij minderjarig is. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 27 september 2022 (NL22.15936).