In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bezwaren ingediend tegen naheffingsaanslagen loonheffingen, maar deze bezwaren zijn door de inspecteur op 19 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslagen die eiseres noemt bij de Belastingdienst niet bekend zijn. Tijdens de zitting op 27 januari 2022 is eiseres niet verschenen, ondanks dat zij op correcte wijze was uitgenodigd. De rechtbank heeft vervolgens de beslissing van de inspecteur beoordeeld en geconcludeerd dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiseres had in de beroepsprocedure verschillende correspondentieadressen doorgegeven, maar heeft geen afschriften van de naheffingsaanslagen overgelegd, wat haar standpunt niet kon onderbouwen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de brief van 2 juli 2019, waarin eiseres om een behandeldatum vroeg, buiten de termijn voor het indienen van een beroepschrift was ontvangen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.