ECLI:NL:RBDHA:2022:10489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 8427
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag NOW-1 en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een aanvraag voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). De aanvraag werd door het Uwv afgewezen bij besluit van 10 april 2020, omdat er geen geldig loonheffingennummer was. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Berveling, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde het bezwaar op 16 november 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaar te laat was ingediend.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 25 mei 2020 was verstreken en dat het bezwaar pas op 2 november 2021 was ingediend. Eiseres voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege de drukte binnen de organisatie en problemen met communicatie door thuiswerken tijdens de coronapandemie. De rechtbank oordeelde echter dat deze redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Daarom heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de niet-ontvankelijk verklaring van het Uwv bevestigd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiseres had verder aangevoerd dat de afwijzing onterecht was omdat de aanvraag was gedaan onder het loonheffingennummer van een gefuseerde vennootschap, maar de rechtbank heeft deze argumenten niet kunnen honoreren. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/8427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. (voorheen: [B.V.] B.V.), te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Berveling)
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1) afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de NOW-1 afgewezen bij het primaire besluit. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon binnen een termijn van zes weken - in dit geval tot 25 mei 2020 - bezwaar tegen dit besluit worden gemaakt. Namens eiseres is op 2 november 2021 - dus bijna anderhalf jaar na het verstrijken van de bezwaartermijn - bezwaar gemaakt.
2. Vervolgens is de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Niet-ontvankelijk verklaring van een na afloop van de bezwaartermijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener in verzuim is geweest. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de redenen die eiseres in haar brief van 15 november 2021 voor de termijnoverschrijding gaf - namelijk dat de organisatie onder druk stond omdat de omzet in korte tijd flink was gedaald, zodat met man en macht moest worden gewerkt om de organisatie te laten overleven en omdat vanwege het thuiswerken vanwege corona de communicatie binnen het bedrijf in die periode niet goed liep - niet maken dat de geruime termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4. Naar aanleiding van wat ter zitting met partijen is besproken, overweegt de rechtbank nog het volgende. De aanvraag is afgewezen omdat een geldig loonheffingennummer ontbrak. Eiseres voert aan dat de aanvraag is gedaan onder het loonheffingennummer van [B.V.] B.V., welke vennootschap op
31 december 2019 is gefuseerd met [eiseres] B.V. Het personeel ging per 1 januari 2020 over van de verdwijnende naar de verkrijgende B.V. maar het duurde daarna nog enige tijd voordat [eiseres] B.V. een geldig loonheffingennummer had. De aanvraag kon daarom alleen gedaan worden op het (oude) loonheffingennummer. De afwijzing van de aanvraag vanwege het ontbreken van een geldig loonheffingennummer is daarom volgens eiseres duidelijk onterecht.
Verweerder heeft in het verweerschrift gemeld ‘uit oogpunt van klantgerichtheid de zaak op grond van artikel 4:6 van de Awb inhoudelijk te laten beoordelen’. In de brief van 23 februari 2022 is verweerder daarop teruggekomen, omdat ‘het verzoek daartoe onredelijk laat is gedaan’.
Ter zitting is tussen partijen afgesproken dat verweerder de weigering om terug te komen op het primaire besluit, op schrift zal stellen, zodat eiseres tegen dat besluit bezwaar kan maken. Verweerder zal vervolgens bezien of er aanleiding is om het primaire afwijzende primaire besluit te herzien, welke aanleiding kan zijn gelegen in het feit dat de verkrijgende B.V. inmiddels over een geldig loonheffingennummer beschikt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.