ECLI:NL:RBDHA:2022:10508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19554
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a Vreemdelingenwet 2000; niet bestreden gronden; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 september 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 5 oktober 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld, waarbij verweerder zware en lichte gronden heeft aangevoerd voor de noodzaak van de maatregel. Eiser heeft de gronden niet betwist, en de rechtbank concludeert dat er voldoende risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was omdat deze pas drie dagen na oplegging aan zijn gemachtigde was gestuurd, maar de rechtbank oordeelde dat de maatregel rechtmatig was opgelegd. Eiser stelde ook dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden dit niet toelieten. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19554

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Paffen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde via beeldverbinding. Via diezelfde beeldverbinding is als tolk is verschenen E.N. Ringelesteijn-Avramova. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser heeft de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet betwist. De zware gronden en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring pas drie dagen na oplegging aan zijn gemachtigde is gestuurd. De bewaring is daarom onrechtmatig.
5. Niet in geschil is dat de maatregel van bewaring op schrift is gesteld, is ondertekend en aan eiser is uitgereikt. Hiermee is voldaan aan de vereisten uit artikel 5.3, eerste lid van het Vb. De maatregel van bewaring is daarmee rechtmatig opgelegd. Dat aan de gemachtigde van eiser mogelijk niet direct een afschrift van de maatregel is toegezonden is spijtig, maar leidt niet tot een ander oordeel.
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel omdat eiser een gezin heeft in Duitsland. Eiser heeft verklaard naar zijn gezin te willen terug keren. Eiser had daarom in de gelegenheid moeten worden gesteld om zelfstandig terug te keren.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de niet bestreden omstandigheden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser geen lichter middel dan bewaring doeltreffend kon worden toegepast. Eiser heeft zich in Nederland niet gemeld bij de daartoe bevoegde autoriteiten. Daarnaast is hij strafrechtelijk veroordeeld in Nederland. Deze omstandigheden duiden er niet op dat eiser zelfstandig zou terugkeren naar Duitsland. Bovendien staat niet vast dat eiser rechtmatig verblijf heeft in Duitsland. De gestelde ‘
Duldung’waarover eiser zou beschikken heeft hij niet overgelegd. Ook heeft eiser niet onderbouwd dat hij een gezin heeft in Duitsland. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.