ECLI:NL:RBDHA:2022:1052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
20_5383 20_5384 20_5385 20_5386 20_4387 en 20_5388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen wegens termijnoverschrijding in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een aantal belastingzaken waarbij eiseres, een B.V., in beroep ging tegen naheffingsaanslagen loonheffingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen zijn ingesteld na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen, waardoor de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiseres bezwaar had gemaakt tegen verschillende naheffingsaanslagen, maar dat de uitspraken op deze bezwaren al eerder waren gedaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden en dat eiseres zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Dit heeft bijgedragen aan de beslissing om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat, hoewel er een mogelijkheid bestaat om een beroepschrift na afloop van de termijn in te dienen, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan haar te wijten was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 20/5383, SGR 20/5384, SGR 20/5385, SGR 20/5386, SGR 20/5387 en SGR 20/5388
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaken tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

en

de inspecteur van de Belastingdienst

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraken van verweerder van 4 augustus 2017, 31 augustus 2017 en 24 november 2017 op de bezwaren van eiseres tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen met aanslagnummers eindigend op [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] , [aanslagnummer 5] en [aanslagnummer 6] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2022.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] . Eiseres is door de griffier bij aangetekende brieven, verzonden op 30 november 2021 aan eiseres op de adressen [adres] [huisnummer] , [postcode 1] te [plaats 1] en Postbus [postbusnummer] [postcode 2] te [plaats 2] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu genoemde brieven niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brieven op genoemde adressen zijn uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen met de hierboven vermelde aanslagnummers. Op deze bezwaren is met dagtekening 4 augustus 2017 (aanslagnummer [aanslagnummer 1] ), 31 augustus 2017 (aanslagnummer [aanslagnummer 2] ) en 24 november 2017 (aanslagnummers [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] , [aanslagnummer 5] en [aanslagnummer 6] ) uitspraak gedaan.
2. Bij brief van 2 februari 2018 heeft verweerder de ontvangst bevestigd van op 3 januari 2018 gedagtekende bezwaren van eiseres tegen een groot aantal naheffingsaanslagen loonheffingen. Verweerder heeft geconstateerd dat op de bezwaren tegen een aantal van deze naheffingsaanslagen, waaronder de hierboven genoemde, al eerder uitspraak was gedaan. In de brief van 2 februari 2018 is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Op 8 januari 2018 gaf uw collega de heer [C] , telefonisch desgevraagd aan dat ik de bezwaarschriften tegen de hiervoor vermelde aanslagen niet hoef aan te merken als beroep. Ik heb uw bezwaarschriften dus niet doorgezonden naar rechtbank Den Haag.”
Het voorgaande is in gelijkluidende bewoording herhaald in de op 19 september 2018 gedagtekende uitspraak op de overige bezwaren van 3 januari 2018.
3. Op 2 juli 2019 heeft de rechtbank een brief van eiseres ontvangen waarin wordt verzocht om een behandeldatum van een beroepschrift van 3 oktober 2018. Als bijlage bij de brief van 2 juli 2019 is een afschrift gevoegd van een beroepschrift met dagtekening 3 oktober 2018. Tevens is een afschrift bijgevoegd van een op 20 april 2018 gedagtekend nader bezwaar tegen, onder meer, de aanslagen met aanslagnummers eindigend op [aanslagnummer 1] , [aanslagnummer 2] , [aanslagnummer 3] , [aanslagnummer 4] , [aanslagnummer 5] en [aanslagnummer 6] .
4. Met dagtekening 24 januari 2020 heeft eiseres aan de rechtbank een brief gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“Er is nimmer door ons ingestemd op 8 januari 2018 dat de bezwaarschriften niet hoef aan te merken als beroep.
Pas op 9 februari 2018 zijn we in kennis gesteld dat ons 2e bezwaar verzoek is aangekomen bij de Belastingdienst. De heer [C] kon nimmer ingestemd hebben op een schrijven van 2 februari 2018 die behandeld is op 8 januari telefonisch. Het zijn in totaal 25 aanslagen die opeens telefonisch behandeld is door de inspecteur.
(…)
De belastingdienst bevestigd op 10 januari 2018
productie 18dat zij deze bezwaarschriften nog niet heeft ontvangen. Hoe kan het dat er op 8 januari 2018 deze bezwaren telefonisch zijn behandeld met de heer [C] ?”
Productie 18 bij de brief van 24 januari 2020 betreft een e-mail van 10 januari 2018 van de Belastingdienst waarin wordt gereageerd op een e-mail van eiseres van 3 januari 2018. In de mail van de Belastingdienst is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“U geeft aan dat onderstaande bijlagen reeds per post zijn verzonden. Deze zijn nog niet door de Belastingdienst ontvangen en/of verwerkt. De ontvangstbevestiging voor de bezwaren die nog niet eerder zijn ontvangen of waarvan reeds uitspraak op bezwaar is gedaan volgt na de verwerking van de papieren versie.”
5. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. Deze termijn begint op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Een beroepschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen. Als het beroepschrift per post wordt verstuurd, is het ook tijdig ingediend wanneer het voor afloop van de termijn op de post is gedaan en door de rechtbank is ontvangen binnen een week na afloop van de termijn. Dit volgt uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de brief van 2 juli 2019 als het door eiseres gestelde beroep van 3 oktober 2018 en het nadere bezwaar van 20 april 2018 buiten de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen de bestreden uitspraken op bezwaar door de rechtbank zijn ontvangen. Ook de op 3 januari 2018 gedagtekende bezwaren tegen de naheffingsaanslagen kunnen niet als tijdig ingesteld beroep worden aangemerkt. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat het door verweerder genoemde telefoongesprek met de heer [C] niet zou hebben plaatsgevonden. Eiseres is er reeds met de brieven van verweerder van 2 februari 2018 en 19 september 2018 van op de hoogte gesteld dat de bezwaren naar aanleiding van een telefoongesprek op 8 januari 2018 met de heer [C] niet als beroep zijn doorgestuurd naar de rechtbank. Niet valt in te zien waarom deze voorstelling van zaken pas in augustus 2020 door eiseres wordt betwist. De rechtbank kan de stelling van eiseres niet volgen dat er op 8 januari 2018 nog geen telefoongesprek met de heer [C] heeft kunnen plaatsvinden. Uit de e-mail van verweerder van 10 januari 2018 volgt dat verweerder er van op de hoogte was dat op sommige van de op dat moment nog niet per post ontvangen bezwaren al uitspraak was gedaan.
7. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.