In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een aantal belastingzaken waarbij eiseres, een B.V., in beroep ging tegen naheffingsaanslagen loonheffingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepen zijn ingesteld na het verstrijken van de daartoe gestelde termijn. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de termijnoverschrijding haar niet is toe te rekenen, waardoor de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eiseres bezwaar had gemaakt tegen verschillende naheffingsaanslagen, maar dat de uitspraken op deze bezwaren al eerder waren gedaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting op de juiste wijze was verzonden en dat eiseres zonder bericht van verhindering niet is verschenen. Dit heeft bijgedragen aan de beslissing om de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank heeft verder opgemerkt dat, hoewel er een mogelijkheid bestaat om een beroepschrift na afloop van de termijn in te dienen, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan haar te wijten was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.