ECLI:NL:RBDHA:2022:10568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die de Pakistaanse nationaliteit heeft, had tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De maatregel van bewaring was op 28 september 2022 opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep.

De rechtbank beperkte zich in haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat hij ten onrechte in bewaring was gesteld, omdat verweerder eerder had moeten vaststellen dat hij verblijfsrecht had in Italië. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld. Ten tijde van de oplegging van de maatregel waren er concrete aanwijzingen dat eiser onder de Dublinverordening viel, en pas later had eiser stukken overgelegd die zijn verblijfsrecht in Italië aantoonden.

De rechtbank concludeerde dat de bewaring niet onrechtmatig was geweest en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19130

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S. Ben Ahmed),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 28 september 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 4 oktober 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 4 oktober 2022 een verweerschrift ingediend. Op 10 oktober 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Pakistaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld. Verweerder had eerder kunnen vaststellen dat eiser verblijfsrecht heeft in Italië. Eiser heeft ook stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij verblijfsrecht heeft in Italië. Vanaf dat moment had verweerder direct de bewaring moeten opheffen. Verweerder heeft volgens eiser dan ook onvoldoende voortvarend gehandeld.
4. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Verweerder wijst er terecht op dat ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring er concrete aanwijzingen bestonden dat eiser onder de werkingssfeer van de Dublinverordening [1] viel. Verweerder heeft vervolgens een claimverzoek ingediend bij de Franse autoriteiten. Niet in geschil is dat eiser pas op 16 en 19 september stukken heeft overgelegd die erop duiden dat eiser mogelijk verblijfsrecht heeft in Italië. Noch in de gehoren, noch in het vertrekgesprek van 21 augustus 2022 heeft eiser verklaard dat hij verblijfsrecht zou hebben in Italië. Verweerder heeft terecht eerst nader onderzoek laten verrichten naar aanleiding van de door eiser overgelegde stukken, voordat hij een beslissing heeft genomen over voortduring van de maatregel.
5. Op 26 september 2022 is door de liaisonmedewerker van de IND in Italië bevestigd dat aan eiser in Italië een verblijfsvergunning is verstrekt, waarna verweerder op diezelfde datum de Italiaanse autoriteiten heeft aangeschreven. Ondanks dat verweerder (nog) geen reactie had ontvangen van de Italiaanse autoriteiten, heeft verweerder eiser nader gehoord, waarna de bewaring op 28 september 2022 is opgeheven. Verweerder heeft daarmee voldoende voortvarend gehandeld.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.