ECLI:NL:RBDHA:2022:10590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.1043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Ivoorkust wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Ivoriaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de vrees voor vervolging door zijn oom niet aannemelijk was gemaakt. De eiser had eerder in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. De eiser heeft verklaard dat hij door zijn oom werd bedreigd en mishandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de vrees voor vervolging niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ivoorkust te vrezen had voor zijn oom, vooral omdat de bedreigingen al in 2014 hadden plaatsgevonden en de eiser sindsdien geen problemen had ondervonden. De rechtbank oordeelde verder dat de Ivoriaanse autoriteiten in staat waren om de eiser te beschermen, aangezien hij aangifte had gedaan van de bedreigingen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser over de vrees voor voodoo verworpen, omdat deze vrees niet als een relevant element van zijn asielrelaas werd beschouwd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1043
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H. van der Linden), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Ivoriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1998.
2. Eiser heeft eerder in Nederland op 28 december 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 24 december 2020 niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
3. Eiser heeft aan zijn huidige asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser woonde in Méagui. Zijn vader is in 2010 overleden. Zijn moeder is in 2012 naar San Pedro verhuisd. Eiser is toen bij zijn oom en tante in Méagui gaan wonen. Hij moest van deze oom op de plantage van zijn vader werken. De oom vond dat eiser niet hard genoeg werkte en heeft eiser geslagen en bedreigd. Zijn tante heeft eiser gewaarschuwd dat zijn oom hem wilde laten verdwijnen. Zijn oom zou ook willen bereiken dat hij de grond van de vader van eiser in zijn eigendom zou krijgen. In verband hiermee is eiser naar zijn moeder in San Pedro gegaan. Daar heeft eiser aangifte tegen zijn oom gedaan bij de politie. Omdat eiser
bang was dat zijn oom voodoo tegen hem ging gebruiken, heeft hij Ivoorkust in 2014 verlaten.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
bedreiging en mishandeling door oom.
Verweerder heeft beide elementen geloofwaardig geacht. De relevante elementen van het asielrelaas van eiser zijn volgens verweerder niet te herleiden tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer naar Ivoorkust te wachten staat niet aannemelijk zijn. Zo heeft eiser niet onderbouwd waarom zijn oom hem na ruim zeven jaar nog iets zou willen aandoen. Ook heeft hij niet aangetoond dat de Ivoriaanse autoriteiten hem niet willen of kunnen beschermen tegen zijn oom.
5. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder zijn verklaringen over voodoo ten onrechte niet als relevant element van zijn asielrelaas heeft aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank faalt deze beroepsgrond. Verweerder heeft geen aanleiding gehad om eisers vrees voor voodoo door zijn oom als relevant element van zijn asielrelaas aan te merken. Blijkens het relaas van eiser staat deze vrees in het bredere kader van de vrees voor zijn oom. Eiser vreest namelijk dat zijn oom hem kwaad zal doen door voodoo tegen hem te gebruiken en/of door hem van hekserij te beschuldigen. Deze voodoo-gerelateerde vrees van eiser voor zijn oom heeft verweerder meegenomen in zijn beoordeling. Van enige onzorgvuldigheid in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ivoorkust (nog) te vrezen zal hebben voor zijn oom. Hiertoe heeft verweerder mogen aanvoeren dat de bedreiging door zijn oom heeft plaatsgevonden in 2014. In de daaropvolgende periode dat eiser bij zijn moeder in San Pedro verbleef, heeft eiser geen problemen van zijn oom ondervonden. Voorts heeft eiser niet concreet onderbouwd dat zijn oom hem nu nog kwaad wil doen. Eiser heeft in dit verband slechts vermoedens geuit. Dat hij past in het profiel van kinderen die het risico lopen om te worden beschuldigd van hekserij, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat zijn oom hem daarvan concreet van zal beschuldigen. Dit al niet, omdat eiser inmiddels ruimschoots meerderjarig is. Verweerder heeft voorts mogen aanvoeren dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Ivoriaanse autoriteiten hem niet tegen zijn oom zouden kunnen of willen beschermen. Eiser heeft immers aangifte tegen zijn oom gedaan en de politie heeft hem toegezegd dat zijn aangifte in behandeling wordt genomen. Eiser heeft zijn vermoeden dat de politie hem niet wilde helpen verder niet onderbouwd. Evenmin heeft hij zijn overtuiging dat zijn oom in staat is om de politie om te kopen nader onderbouwd. De enkele omstandigheid dat corruptie en omkoping veel voorkomen in Ivoorkust, volstaat in dit verband niet.
7. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
16 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.