ECLI:NL:RBDHA:2022:10590
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Ivoorkust wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser met de Ivoriaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de vrees voor vervolging door zijn oom niet aannemelijk was gemaakt. De eiser had eerder in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar deze was niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling. De eiser heeft verklaard dat hij door zijn oom werd bedreigd en mishandeld, maar de rechtbank oordeelde dat de vrees voor vervolging niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Ivoorkust te vrezen had voor zijn oom, vooral omdat de bedreigingen al in 2014 hadden plaatsgevonden en de eiser sindsdien geen problemen had ondervonden. De rechtbank oordeelde verder dat de Ivoriaanse autoriteiten in staat waren om de eiser te beschermen, aangezien hij aangifte had gedaan van de bedreigingen. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser over de vrees voor voodoo verworpen, omdat deze vrees niet als een relevant element van zijn asielrelaas werd beschouwd. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.