ECLI:NL:RBDHA:2022:10605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
SGR 20/6725
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag en toepassing van recidivemaatregelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2022, in de zaak SGR 20/6725, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om individuele inkomenstoeslag (IIT). De aanvraag was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op 27 mei 2020, en deze afwijzing werd bevestigd in een bestreden besluit van 10 september 2020. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 10 mei 2022 is behandeld met behulp van een beeldverbinding. Beide partijen waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Eiser ontving sinds 1 april 2016 jaarlijks een IIT, maar volgens verweerder had hij geen recht op deze toeslag omdat er in de afgelopen 36 maanden een recidivemaatregel aan hem was opgelegd. Eiser betwistte dit en voerde aan dat de hardheidsclausule van de gemeentelijke verordening in zijn geval toegepast had moeten worden, omdat de maatregelen onterecht waren opgelegd en hij nooit op de hoogte was gesteld van de beschikkingen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag om IIT terecht was, omdat uit het dossier bleek dat eisers partner meerdere keren niet was verschenen op afspraken, wat leidde tot de opgelegde maatregelen. De rechtbank concludeerde dat de hardheidsclausule niet van toepassing was, omdat de verordening duidelijk was en er geen onredelijkheid was in de afwijzing van de aanvraag. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en verweerder hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6725

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L. Waaijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Punter).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om individuele inkomenstoeslag (IIT).
Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 27 mei 2020 afgewezen. Bij bestreden besluit van 10 september 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 10 mei 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Beoordeling

1. Eiser ontvangt vanaf 1 april 2016 jaarlijks een IIT.
2. Volgens verweerder heeft eiser geen recht op IIT, aangezien aan hem in de afgelopen 36 maanden een recidivemaatregel is opgelegd. Dat eiser in dat geval geen recht op IIT heeft, volgt uit de gemeentelijke verordening over de toekenning van IIT. [1]
3. Eiser vindt dat verweerder op grond van de hardheidsclausule (artikel 8 van de Verordening) in afwijking van de bepalingen in de Verordening zijn aanvraag had moeten toewijzen. Dit omdat de toepassing van die bepalingen in eisers geval tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. De recidivemaatregel is namelijk ten onrechte aan eiser opgelegd en ook heeft hij de beschikking van 30 oktober 2019 waarin die recidivemaatregel werd bekendgemaakt, nooit ontvangen.
4. Op grond van artikel 3, sub a, van de Verordening komt de belanghebbende die gedurende de referteperiode een recidive maatregel met betrekking tot arbeidsinschakeling op zijn WW, WIA of Participatiewet, IOAW/IOAZ (voorheen Wwb) uitkering heeft ontvangen niet voor de individuele inkomenstoeslag in aanmerking.
Op grond van artikel 8 van de Verordening kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
5. Verweerder heeft eisers aanvraag om IIT terecht afgewezen. Uit de stukken in het dossier blijkt namelijk dat eisers partner driemaal is uitgenodigd voor zowel een afspraak bij Hallowerkdagen als voor een hoor- en wederhoorgesprek over het niet verschijnen op die afspraken, waarbij zij alle zes keer zonder opgave van reden van verhindering niet is verschenen. Aan eiser en zijn partner is daarom op 5 juli 2019 een maatregel, en op 16 september 2019 en 30 oktober 2019 een recidivemaatregel opgelegd. Eisers enkele stelling dat de (recidive)maatregelen ten onrechte zijn opgelegd en de beschikkingen over de (recidive)maatregelen niet door hem zijn ontvangen, volgt de rechtbank niet. In deze procedure ligt de rechtmatigheid van de opgelegde maatregelen niet ter toetsing voor en bovendien is het niet aannemelijk dat eiser niet op de hoogte zou zijn van de opgelegde (recidive)maatregelen. Dergelijke maatregelen hebben namelijk tot gevolg gehad dat eiser maandelijks minder of zelfs geen bijstandsuitkering heeft ontvangen.
6. Verweerder heeft ter zitting toegelicht waarom de hardheidsclausule niet is toegepast. Deze clausule is namelijk bedoeld voor de gevallen die ten tijde van het opstellen van de Verordening niet zijn voorzien, maar waarbij het volgens de geest van de Verordening niet redelijk is om de aanvraag om IIT af te wijzen. Gelet op de heldere tekst van artikel 3, sub a, van de Verordening en de beantwoording van de commissie met betrekking tot dit artikel, is er een bewuste keuze gemaakt om in gevallen waar gedurende de referteperiode een recidive maatregel is opgelegd met betrekking tot arbeidsinschakeling, de aanvraag om IIT af te wijzen. In hetgeen eiser naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen reden om dit onredelijk te achten.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 3 van de Verordening Individuele Inkomenstoeslag gemeente Den Haag 2015 (hierna: de Verordening).