ECLI:NL:RBDHA:2022:10674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/634747 / JE RK 22-1873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in verband met huiselijk geweld en onveilige thuissituatie

Op 22 september 2022 heeft de kinderrechter in de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven inzake de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Deze beschikking volgde op een verzoekschrift van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, ingediend op 5 september 2022, naar aanleiding van ernstige zorgen over de veiligheid van de kinderen in hun thuissituatie. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van huiselijk geweld en een onveilige opvoedsituatie, waarbij de kinderen niet tot hun ontwikkeling komen. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie in het gezin is zo ernstig dat de kinderrechter heeft besloten tot uithuisplaatsing van de kinderen. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om samen met hulpverleners aan hun eigen problematiek te werken en heeft de gecertificeerde instelling opgedragen om de situatie van de kinderen nauwlettend te volgen. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van zes maanden, tot 22 maart 2023, met de mogelijkheid tot verlenging indien nodig. De kinderrechter heeft benadrukt dat het waarborgen van de veiligheid van de kinderen voorop staat en dat er snel duidelijkheid moet komen over hun toekomstperspectief.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/634747 / JE RK 22-1873
Datum uitspraak: 22 september 2022

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 5 september 2022 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2005 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2007 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2016 te [geboorteplaats]
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
hierna ook tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
met een briefadres te [woonplaats]

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift d.d. 5 september 2022 met bijlagen;
- het gecorrigeerde verzoekschrift d.d. 15 september 2022.
Op 22 september 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voorafgaand aan de zitting – afzonderlijk van elkaar – in raadkamer gehoord.

Feiten

- Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
- De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder en de vader.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking d.d. 5 augustus 2022 de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd van 12 augustus 2022 tot
12 augustus 2023.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting ligt het volgende aan het verzoek ten grondslag. In het gezin is vrijwel dagelijks sprake van huiselijk geweld. Dit uit zich vooral in ruzies, waarbij de ouders elkaar uitschelden, vernederen en schreeuwen. Daarbij is er ook met grote regelmaat sprake van fysieke agressie tussen de ouders onderling maar ook gericht tegen de kinderen. De vader en [minderjarige 1] hebben moeite met hun emotieregulatie, waardoor zij snel agressief reageren. Recentelijk zijn er ook meldingen dat er onder de toenemende spanningen ook fysieke confrontaties zijn tussen de vader en [minderjarige 2] . [minderjarige 3] probeert een weg te vinden in de hectiek waarin het gezin leeft. Hij laat zeer druk gedrag zien, kopieert negatief gedrag en laat zich moeilijk corrigeren. De moeder geeft de laatste maanden aan dat de situatie haar boven het hoofd groeit en dat zij wil dat alle kinderen uit huis geplaatst worden. Vanwege de spanningen komen de kinderen niet toe aan hun ontwikkeling. Bij zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is er sprake (geweest) van schoolverzuim en zij komen onvoldoende toe aan leren. Het patroon van huiselijk geweld komt al jaren voor en de ingezette hulpverlening heeft niet tot een verbetering van de situatie geleid. De gezinscoach van Tien voor Toekomst komt niet toe aan de doelen, omdat zij continu bezig zijn met het stabiliseren van de thuissituatie naar aanleiding van incidenten. Het lukt de ouders al lange tijd niet om zich aan de bodemeisen en (veiligheids)afspraken te houden. De hulpverlening heeft aangegeven dat zij de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie niet langer thuis kunnen waarborgen. Het opnieuw inzetten van opvoedondersteuning en systeemgerichte behandeling zal onvoldoende verandering brengen in het gezin, nu de ouders onvoldoende leerbaar zijn. Er is hierbij geen sprake van onwil, maar van onvermogen en het lukt daardoor niet om positieve stappen te zetten.
De gecertificeerde instelling is van mening dat de kinderen geplaatst moeten worden in een voorziening waar zij veilig zijn en worden gestimuleerd in hun ontwikkelingstaken. Ook is het bij een uithuisplaatsing van belang dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kunnen werken naar zelfstandigheid. [minderjarige 1] is aangemeld voor een 16+ voorziening van Jeugdformaat. Deze plaatsing is eerst noodzakelijk, waarna vervolgens wordt gekeken of een doorstroom naar een zelfstandig traject mogelijk is. De wens van [minderjarige 1] is om direct zelfstandig te wonen, maar een tussenstap naar een 16+ voorziening is noodzakelijk om dit mogelijk te maken. [minderjarige 2] is aangemeld voor een logeervoorziening van Jeugdformaat. Op dit moment zijn er twee plekken voor hem op korte termijn beschikbaar. Weliswaar is een gezinsgerichte setting wenselijker voor [minderjarige 2] , maar de plekken hiervoor zijn – mede gelet op zijn leeftijd – schaars. Wel zal de komende periode onderzocht blijven worden of een plaatsing in een gezinshuis voor [minderjarige 2] mogelijk is. Voor [minderjarige 3] is een plek gevonden in pleeggezin, waar hij vrijwel direct geplaatst kan worden.
De vader heeft verweer gevoerd tegen het verzoek en het volgende naar voren gebracht. Het ging een periode niet goed thuis. De vader zat met zichzelf in de knoop en heeft daarvoor hulp gezocht. Hij is altijd een goede vader geweest voor zijn kinderen en hij houdt veel van hen. De ingeschakelde hulpverleners zijn te jong en hebben te weinig ervaring om het gezin goede hulp te kunnen bieden. De vader betwist dat de ouders geen hulp aanvaarden. Zij hebben tot nu toe aan alle hulpverlening meegewerkt.
De moeder sluit zich aan bij het standpunt van de vader. Het ging een tijd niet goed met de moeder en in de relatie met de vader. Op dit moment gaat het beter. De moeder heeft de beslissing genomen om te verhuizen zodra woonruimte beschikbaar komt, zodat het voor de kinderen thuis veiliger wordt. De kinderen zullen in de toekomst om en om bij de vader en de moeder wonen. Het is daarbij belangrijk dat de kinderen goede hulp krijgen voor hun gedrag.
[minderjarige 1] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij zelfstandig wil wonen, het liefst in een studio. Zij gaf uitdrukkelijk aan dat zij niet op een groep met andere jongeren wil wonen en hieraan geen medewerking zal verlenen.
[minderjarige 2] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat hij de sterke wens heeft om bij een uithuisplaatsing samen met [minderjarige 3] in een pleeggezin te wonen.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat er zeer ernstige zorgen zijn over de acute veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de ouders. In het gezin is er veelvuldig sprake van agressie, escalaties en huiselijk geweld. Er vinden dagelijks verbale en fysieke conflicten plaats, zowel tussen de ouders als tussen de ouders en de kinderen. De kinderen lijden onder de aanhoudende onrust en spanningen en komen als gevolg hiervan onvoldoende toe aan hun ontwikkeling. [minderjarige 1] laat zelfbepalend gedrag zien en laat zich niet corrigeren door de ouders. [minderjarige 2] worstelt zichtbaar met de situatie en hij komt onvoldoende toe aan leren, waardoor hij het schooljaar moet overdoen. [minderjarige 3] laat zeer druk gedrag zien, kopieert negatief gedrag en laat zich moeilijk corrigeren.
Gebleken is dat ouders niet beschikken over de benodigde opvoedvaardigheden en dat zij ondanks de inzet van hulpverlening niet in staat zijn de spanningen in de thuissituatie weg te nemen. De hulp die tot nu toe in het gezin is ingezet heeft vanwege de vele escalaties niet tot het resultaat geleid dat de veiligheid voor de kinderen is verbeterd. Het lukt de ouders niet om met de hulpverlening tot veiligheidsafspraken te komen en deze na te leven, waardoor er al langere tijd structureel sprake is van een onveilige opvoedsituatie. Er is daarbij geen sprake van onwil, maar wel van onmacht en de ouders zijn onvoldoende leerbaar gebleken om negatieve patronen in de thuisituatie te doorbreken. Voor de kinderrechter is het waarborgen van de veiligheid van de kinderen, die al langere tijd worden blootgesteld aan huiselijk geweld en daardoor niet toekomen aan hun eigen ontwikkeling, op dit moment de eerste en belangrijkste overweging. Nu de thuissituatie structureel onveilig is voor de kinderen en de situatie – ondanks de inzet van hulpverlening – niet is verbeterd en zelfs verder is verslechterd, is de kinderrechter van oordeel dat de kinderen op dit moment niet thuis kunnen wonen. Het is noodzakelijk voor hun verzorging en opvoeding dat zij uit huis worden geplaatst, zodat zij niet langer worden geconfronteerd met huiselijk geweld en zodat zij kunnen toekomen aan hun ontwikkeling.
De komende periode moeten de moeder en de vader, met hulp van hulpverleners, aan hun eigen problematiek werken en zullen de (on)mogelijkheden van een thuisplaatsing onderzocht worden. Hierbij is het van groot belang dat de ouders de samenwerking aangaan met de gecertificeerde instelling en zorgen voor rust en stabiliteit in de thuissituatie.
Gelet op het acute veiligheidsprobleem en de daaruit voortvloeiende urgentie zal de kinderrechter de categorieën van de machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen zoals verzocht. De kinderrechter overweegt hierbij nadrukkelijk nog het volgende.
De kinderrechter zal ten aanzien van [minderjarige 1] een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Gelet op de grote weerstand van [minderjarige 1] tegen een 16+ voorziening bestaan er bij de kinderrechter – net als bij de jeugdbeschermer – twijfels over de uitvoerbaarheid van de verzochte machtiging. Desondanks ziet de kinderrechter – gezien de acute onveiligheid in de thuissituatie en vanwege het ontbreken van een beschikbare plaats voor zelfstandig wonen – aanleiding om het verzoek toch toe te wijzen zoals verzocht. Ter zitting gebleken dat een plaatsing in een 16+ voorziening een noodzakelijke tussenstap is alvorens [minderjarige 1] de door haar gewenste stap naar zelfstandigheid (binnen Jeugdformaat) kan maken. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat [minderjarige 1] deze tussenstap zal accepteren in haar traject naar zelfstandigheid.
[minderjarige 2] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter de zeer begrijpelijke wens geuit om samen met [minderjarige 3] in een gezinssetting te wonen. Zoals ter zitting besproken, vinden zowel de jeugdbeschermer als de kinderrechter een plaatsing binnen een gezinssetting ook het meest passend en daarmee het meest wenselijk voor [minderjarige 2] . Deze plekken zijn gelet op zijn leeftijd en het aanbod echter schaars, en plaatsing in het pleeggezin van [minderjarige 3] is op dit moment niet mogelijk. Om die reden zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder om een plaatsing binnen Jeugdformaat te realiseren. Gedurende de termijn van de verleende machtiging dient de jeugdbeschermer alles op alles te zetten om waar mogelijk een meer passende voorziening voor [minderjarige 2] te vinden.
Voor [minderjarige 3] zal de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen in een voorziening voor pleegzorg. Voor [minderjarige 3] is – gelet op zijn leeftijd – een pleeggezin de meest gewenste vorm.
De kinderrechter overweegt voorts dat het volgens de geldende jurisprudentie noodzakelijk is dat snel duidelijk is wat het toekomstperspectief is na een uithuisplaatsing. Plaatsing in een gezinsomgeving heeft daarbij de voorkeur. Na uithuisplaatsing dient, voor zover de situatie dat toelaat, in een betrekkelijk korte periode te worden gewerkt aan terugplaatsing bij de eigen ouder(s). Zolang niet evident is dat thuisplaatsing niet meer aan de orde is, zal de gecertificeerde instelling aandacht moeten besteden aan het zodanig verbeteren van de thuissituatie dat de ouders weer zelf het kind kunnen verzorgen en opvoeden, zodat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is. De kinderrechter vindt het daarom belangrijk om in deze fase vinger aan de pols te houden. Zij zal het verzoek toewijzen voor de duur van
zes maandenen de behandeling van het verzoek voor het overige aanhouden om dan de noodzaak voor een uithuisplaatsing opnieuw te toetsen.
De gecertificeerde instelling wordt verzocht om
uiterlijk twee wekenvoor de volgende zitting schriftelijk aan de kinderrechter kenbaar te maken wat de laatste stand van zaken is en antwoord te geven op de navolgende vragen:
Hoe gaat het op dit moment met de kinderen?
Wordt er gewerkt aan thuisplaatsing?
a. Zo nee, waarom is thuisplaatsing (nog) niet aan de orde?
b. Zo ja, hoe ziet dat traject er uit?
3. Welke hulpverlening aan ouders wordt (hierbij) ingezet?
4. Hoe ziet de omgangsregeling er uit?
5. Is er een perspectiefbiedende oplossing en hoe ziet die eruit?
6. Is een netwerkplaatsing overwogen; zo nee waarom niet?
7. Indien niet gekozen is voor een gezinsomgeving, waarom niet?
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 22 september 2022 tot 22 maart 2023;
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige 3] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg van 22 september 2022 tot 22 maart 2023;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting in ieder geval gelegen
vóór 22 maart 2023, bij voorkeur op een zitting van de kinderrechter mr. B. Martinez-Hammer;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de vader;
- de moeder;
- [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] .
verzoekt de gecertificeerde instelling om
uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen zitting een schriftelijke updatezoals hiervoor vermeld aan de rechtbank en de belanghebbenden te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2022 door mr. B. Martinez-Hammer, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.C. Donker Ladrón de Guevara als griffier.
De griffier is verhinderd deze beschikking mede te ondertekenen.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 14 oktober 2022.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.