ECLI:NL:RBDHA:2022:10707

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
NL 21.18165 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot aanvraag asiel en medische zorg

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Armeense man geboren in 1967, had een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Verzoeker had eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag was in 2014 afgewezen. Hij had sindsdien in Nederland verbleven in afwachting van verdere aanvragen, onder andere vanwege medische redenen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 9 februari 2022, maar beide partijen waren niet verschenen. Verzoeker vroeg om vrijstelling van het griffierecht, wat werd toegewezen omdat hij aan de voorwaarden voldeed. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, ondanks het standpunt van verweerder dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter vond dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland af te wachten zwaarder woog dan het belang van verweerder.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar in Nederland mag afwachten. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.18165
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. N. Vreede), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 februari 2022 op zitting behandeld. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1967 en heeft de Armeense nationaliteit. Verzoeker heeft op 23 juli 2014 een asielaanvraag ingediend, welke aanvraag op 17 december 2014 is afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen rechtsmiddelen ingesteld. Bij uitspraak van 20 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen. Verzoeker is na deze uitspraak in Nederland gebleven in verband met aanvragen van hem, dan wel zijn gezinsleden die verband houden met medische redenen. Verzoeker heeft op 8 maart 2021 de huidige aanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering van 17 mei 2021 blijkt dat verzoeker in staat is om te reizen onder voorwaarden. Bij het uitblijven van de medische behandeling wordt een medische
noodsituatie op de korte termijn verwacht, maar de noodzakelijke medische behandeling is in Armenië aanwezig. Verzoeker heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de noodzakelijke medische zorg in Armenië voor hem niet toegankelijk is. Er is geen sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet op het voorgaande is artikel 64 van de Vw niet op verzoeker van toepassing.
5. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 2 februari 2022 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is.
6. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat verzoeker verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds mee dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat tegen verzoeker een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, dat nog steeds geldt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang gegeven met de vaststelling dat uitzetting dreigt voordat op het bezwaar zal zijn beslist.
7. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar- en verzoekschrift van verzoeker inhoudelijk onweersproken is gebleven. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoeker om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
8. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoeker de beslissing op zijn bezwaar hier in Nederland mag afwachten.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoeker een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift). Die punten hebben een waarde van € 759,00 bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 759,00.
10. Omdat de rechtbank verzoeker heeft vrijgesteld om griffierecht te betalen, hoeft verweerder het griffierecht niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
16 februari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.