ECLI:NL:RBDHA:2022:10711
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vergoeding van proceskosten na intrekking van asielberoep
In deze zaak heeft verzoeker op 8 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 19 augustus 2021 was ingediend. Op 1 april 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, alsnog een beslissing genomen op de asielaanvraag. Na deze beslissing heeft verzoeker het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 379,50.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag.