ECLI:NL:RBDHA:2022:10713
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft verzoeker op 14 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 16 maart 2022 de aanvraag ingewilligd en een bestuurlijke dwangsom van € 253 vastgesteld. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen tijdens het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond is en stelt de kosten vast op € 379,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank past de wegingsfactor 'licht' toe, aangezien het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot het genoemde bedrag. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden ingezien op www.rechtspraak.nl.