ECLI:NL:RBDHA:2022:10740

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/09/616113 / FA RK 21-5243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, zorgregeling en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 een beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen een man en een vrouw, die in 2010 zijn gehuwd. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoeken van beide partijen, die onder andere betrekking hebben op de echtscheiding, zorgregeling voor de minderjarige kinderen en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden. De man en vrouw hebben samen twee minderjarige kinderen, geboren in 2011 en 2013, en hebben gezamenlijk gezag over hen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de echtscheiding uitgesproken. Tevens is een zorgregeling vastgesteld, waarbij de kinderen bij beide ouders verblijven, en zijn de kosten van de kinderen geregeld. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld, waarbij de man en vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden met uitsluiting van gemeenschap van goederen. De rechtbank heeft bepaald dat de vrouw de echtelijke woning mag behouden en de man een vergoeding ontvangt voor zijn aandeel in de eigenaarslasten. De rechtbank heeft de verdeling van de inboedel en de gezamenlijke bankrekeningen geregeld en de proceskosten gecompenseerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 21-5243 (echtscheiding) en FA RK 22-355 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Zaaknummers: C/09/616113 (echtscheiding) en C/09/624069 (afwikkeling huwelijkse voorwaarden)
Datum beschikking: 14 oktober 2022

Scheiding

Beschikking op het op 30 juli 2021 ingekomen verzoek van:

[de man],

de man,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. C.M. Schönhagen te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw],

de vrouw,
wonende in [woonplaats],
advocaat: mr. E.M. Kostense te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken;
- het F9-formulier van 2 september 2022 van de zijde van de man, met bijlagen;
- het F9-formulier van 5 september 2022 van de zijde van de vrouw, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 september 2022 van de zijde van de man, met bijlage.
Op 16 september 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn advocaat en door een tolk, [naam tolk], de vrouw en haar advocaat en mevrouw [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming. Door de advocaat van de vrouw zijn spreekaantekeningen overgelegd.
Op 21 september 2022 hebben de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in raadkamer hun mening kenbaar gemaakt.
Na de zitting is ontvangen het F9-formulier van 27 september 2022 van de zijde van de man, met bijlage (het ouderschapsplan).

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [huwelijksdatum] 2010 te [plaats huwelijk].
- Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats], Verenigd Koninkrijk (hierna: [minderjarige 1]);
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats], Verenigd Koninkrijk (hierna: [minderjarige 2]).
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over de kinderen uit.
- De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit. De man en de kinderen hebben zowel de Nederlandse als de Britse nationaliteit.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, kort gezegd inhoudende uitsluiting van iedere vermogensrechtelijke gemeenschap, en een periodiek verrekenbeding.
- Deze rechtbank heeft op 23 juli 2021 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
- dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te ([postcode]) [woonplaats], [adres], met inbegrip van de inboedel;
- dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd;
- dat een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld zoals neergelegd in het aan de beschikking gehechte voorstel van de vrouw.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de kinderen staan ingeschreven op het woonadres van de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling waarbij:
- de kinderen per 14 dagen een week bij de man verblijven en aansluitend een week bij de vrouw en zo om en om, met als wisselmoment maandag naar en uit school, waarbij de ouder bij wie de kinderen die week verbleven de kinderen maandag naar school brengt en de andere ouder de kinderen uit school ophaalt en waarbij in schoolvakanties als wisseltijdstip maandag om 9.00 uur geldt;
- een verdeling bij helfte van de schoolvakanties en officiële feestdagen in onderling overleg tussen ouders wordt afgesproken, waarbij het reguliere wekelijkse schema geldt wanneer er geen vakantiereis met de kinderen is ingepland;
- de behoefte van de kinderen te bepalen op € 1.406,- per maand, dat is € 703,- per kind per maand (cijfers 2021) exclusief kinderbijslag die aan de vrouw toekomt ter bestrijding van de kinderkosten;
- de verblijfskosten van de kinderen in eigen huishouding vast te stellen op 35% van het behoeftebedrag per maand, dat is thans € 492,- per maand voor ieder van de ouders;
- de bijdrage in de verblijfsoverstijgende kinderkosten vast te stellen voor de man op € 205,- per maand en voor de vrouw op € 398,- per maand, die ieder van de ouders stort op een met dat doel aan te houden kinderrekening op beider naam, en waarbij de verblijfsoverstijgende kinderkosten vanaf deze kinderrekening worden betaald;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, conform het voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat de kinderen ingeschreven blijven op het woonadres van de vrouw;
- vaststelling van een zorgregeling inclusief de vakantieregeling overeenkomstig het door de vrouw ingediende schema, dat door de rechtbank is bevestigd bij beschikking van 23 juli 2021, met de uitzondering dat zij de kinderen op de vrijdag voor het eten naar de man brengt voorafgaand aan het weekend dat de kinderen bij de man verblijven;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 141,- per maand per kind, bij vooruitbetaling te voldoen, bepaling dat de kinderbijslag aan de vrouw toekomt, waarbij de vrouw de verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen voor haar rekening zal nemen, met uitzondering van de kosten van de buitenschoolse opvang (bso) die iedere partij voor zijn rekening moet nemen, en waarbij de man de helft van de kosten van de remedial teaching ten behoeve van [minderjarige 1] op factuurbasis zal voldoen;
- voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel gedurende vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, en bepaling dat de vrouw als redelijke gebruikersvergoeding alle eigenaarslasten van deze woning voor haar rekening zal nemen, zoals in het verweerschrift is gespecificeerd;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen, conform het voorstel van de vrouw;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten in ieder geval de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe.
De rechtbank zal krachtens artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding toepassen.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Na de zitting is een door beide partijen ondertekend ouderschapsplan ingediend. Daarin ontbreekt weliswaar de exacte zorgregeling, maar nu partijen het wel eens zijn over een min of meer gelijke mate verdeling van de zorg en alleen de details van de zorgregeling niet in het ouderschapsplan zijn opgenomen in afwachting van deze beslissing, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun over en weer gedane verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Beide partijen verzoeken de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken. Tussen partijen staat dus vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding worden daarom, als op de wet gegrond, toegewezen.
Ouderlijke verantwoordelijkheid en de verzoeken daaromtrent
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het verzoek tot inschrijving van de kinderen op het adres van de vrouw en de verzoeken over de zorgregeling.
Ouderschapsplan
Ter zitting is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inschrijving van de kinderen op het adres van de vrouw, de verdeling van de vakanties en feestdagen, de informatieregeling en de kosten van de kinderen, met uitzondering van de vraag hoe moet worden omgegaan met de kosten van de buitenschoolse opvang (bso). Ten aanzien van dat laatste punt zal in deze beschikking een beslissing worden genomen.
Partijen hebben na de zitting alle onderdelen waarover zij overeenstemming hebben bereikt in een ouderschapsplan opgenomen en aan de rechtbank toegezonden. Zoals ter zitting met partijen is afgesproken, zal de rechtbank dit ouderschapsplan aan de beschikking hechten.
Zorgregeling
Partijen geven op dit moment uitvoering aan de voorlopige zorgregeling zoals die op 23 juli 2021 in de voorlopige voorzieningenprocedure is vastgesteld. Daarbij zijn de kinderen
– kort samengevat – wekelijks van maandag na school tot woensdagmorgen bij de man en van woensdagmiddag tot en met vrijdag bij de vrouw, en worden de zaterdag en zondag aaneengesloten om de week bij de andere ouder ingevuld.
De man acht het in het belang van de kinderen om een andere zorgregeling vast te stellen, namelijk een week-op-week-af-regeling. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Een dergelijke regeling biedt de kinderen de meeste zekerheid en houvast. Er zijn dan veel minder wisselmomenten en dus meer rust. Het geeft de kinderen ook meer ruimte om bij de betreffende ouder te settelen en in de routine van die ouder te komen. Bij een week op week af regeling hoeft minder overleg plaats te vinden, hetgeen fijn is omdat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt, en in die regeling kunnen ouders volledig betrokken zijn bij alle wekelijkse activiteiten, omdat zij steeds een volledige week met de kinderen meemaken. Verder sluit een week-op-week-af-regeling aan bij de gedeelde zorg en de gedeelde ouderlijke verantwoordelijkheid die er altijd is geweest in het huwelijk van partijen en waaraan de kinderen gewend zijn. Tenslotte biedt een week-op-week-af-regeling de man meer mogelijkheden om zijn zakenreizen in te plannen. De man kan dan reizen in de week dat de kinderen bij de vrouw verblijven.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij de huidige regeling wil handhaven, omdat dat in het belang van de kinderen is. Het voordeel van de huidige regeling is volgens haar dat de kinderen niet te lang de ouder bij wie ze op dat moment niet verblijven hoeven te missen. In een week-op-week-af-regeling zou met name [minderjarige 2] heimwee krijgen naar de ouder bij wie hij op dat moment niet verblijft. Volgens de vrouw zijn de kinderen inmiddels aan de huidige regeling gewend. Ander voordeel van de huidige regeling is dat beide partijen de kinderen op vaste schooldagen hebben waardoor het zowel voor de kinderen als voor de ouders duidelijk is op welke dag van de week wie de zorg heeft. Indien de man een zakenreis moet maken is de vrouw altijd bereid de zorg voor de kinderen over te nemen.
De rechtbank overweegt dat het in het belang is van de kinderen is dat zij regelmatig contact hebben met beide ouders. Uit gesprekken met de kinderen is gebleken dat zij bij beide ouders evenveel tijd willen doorbrengen en dat het contact met beide ouders heel goed is. Net als de ouders willen de kinderen een 50/50 verdeling van de zorg. De huidige (voorlopige) regeling heeft als voordeel dat de kinderen frequenter contact hebben met beide ouders. Op dit moment kunnen zij immers nog niet zelfstandig van de ene ouder naar de andere wat betekent dat zij in de week bij de ene ouder, de andere ouder niet ongevraagd zouden kunnen opzoeken wanneer daar behoefte aan is. Bovendien is voor de kinderen nu duidelijk op welke dagen ze bij welke ouder zijn, zodat ze weten welke ouder hen kan begeleiden bij welke activiteiten. Uit de kindgesprekken is naar voren gekomen dat de kinderen al aan deze regeling gewend zijn en weten op welke dagen zij bijvoorbeeld wel of niet een speelafspraak kunnen maken, omdat dat er mede van afhangt of zij die dag bij de man of de vrouw verblijven. De kinderen hebben beide aangegeven de zorgregeling zoals die nu loopt te willen behouden.
Deze voordelen wegen wat de rechtbank betreft op tegen de nadelen ervan. Dat de huidige (voorlopige) zorgregeling meer wisselmomenten heeft en daarmee een bepaalde onrust meebrengt, zal zo zijn maar deze onrust is niet groter dan de onrust die ontstaat wanneer de kinderen hun activiteiten om de week moeten aanpassen aan de beschikbaarheid van de ouder bij wij zij dan verblijven. Ook een week-op week-afregeling vereist overleg tussen de ouders – misschien zelfs wel meer –, dus dat het overleg stroef loopt is geen argument de huidige (voorlopige) regeling te veranderen. Dat de man het gevoel heeft minder betrokken te zijn bij de activiteiten die op de dagen plaatsvinden waarop de kinderen bij de vrouw zijn, kan worden ondervangen door af en toe te gaan kijken bij die activiteiten (fietsenwinkel, tennis). Dat de man zijn zakenreizen minder goed kan plannen bij voortzetting van de huidige regeling, is lastig voor hem. Het is de rechtbank echter niet gebleken dat dat zodanige problemen geeft dat hij zijn werkzaamheden niet meer goed kan uitvoeren. Dit nadeel voor de man weegt dan ook evenmin op tegen de voordelen die de huidige regeling heeft voor de kinderen.
De rechtbank zal daarom de huidige (voorlopige) regeling vaststellen als de definitieve regeling.
De rechtbank zal het schema van de huidige (reguliere) zorgregeling, zoals deze is aangehecht aan de beschikking van 23 juli 2021, ook aan deze beschikking hechten.
De kosten van de kinderen
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de vrouw in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zal de rechtbank op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Nederlands recht toepassen.
Geschilpunt ten aanzien van kosten kinderen
De rechtbank overweegt dat de ouders zelf ervoor zorgen hoe zij de dagen dat de kinderen bij hen zijn, invullen. Zij zijn geen kinderalimentatie overeengekomen, maar hebben afgesproken dat ieder de kosten draagt van het verblijf bij hen. Partijen hebben een kinderrekening waarop zij naar draagkracht een overeengekomen bedrag storten en waarop de vrouw de kinderbijslag stort, en waarvan de ouders de verblijfsoverstijgende kosten voor de kinderen voldoen. De afspraken hierover zijn geconcretiseerd in het ouderschapsplan zodat de rechtbank daarover niet meer hoeft te beslissen.
Ter zitting is gebleken dat ten aanzien van de kosten van de kinderen nog slechts in geschil is of de kosten van de bso van de kinderrekening moeten worden betaald of niet. Volgens de man zijn de kosten van de bso verblijfsoverstijgende kosten en moeten die van de kinderrekening worden betaald. De vrouw wil dat de kosten van de bso niet tot de verblijfsoverstijgende kosten worden gerekend zodat iedere partij de kosten voor zijn rekening neemt die betrekking hebben op de dagen dat de kinderen bij hem of haar zijn. De vrouw heeft aangevoerd dat zij zelf de vrijheid wil hebben om op de dagen dat de kinderen bij haar verblijven al dan niet van de bso gebruik te maken.
De rechtbank dient te beoordelen wat partijen beoogd hebben toen zij de afspraak over de kinderrekening en het gebruik daarvan hebben gemaakt. De ouders hebben de behoefte van de kinderen alsmede de op grond van hun draagkracht te betalen bijdrage, berekend aan de hand van de Trema-normen. De Trema-normen gaan ervan uit dat eventuele kosten van kinderopvang in beginsel zijn verdisconteerd in de tabelbedragen die de leidraad vormen voor de vaststelling van de behoefte van kinderen. Niet is gebleken dat in de situatie van partijen de kosten van kinderopvang dermate hoog zijn dat deze buiten de normale tabelbedragen bij de behoefte moeten worden opgeteld. Ouders hebben daar ook geen kenbare afwijkende afspraak over gemaakt, zoals ze dat wel hebben gedaan met betrekking tot de kosten van remedial teaching, die – zo blijkt uit de stukken – bij de behoefte zijn opgeteld. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de ouder bij wie de kinderen op dat moment verblijven verantwoordelijk is voor de eventuele kosten van kinderopvang. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de kosten van de buiten- en naschoolse opvang niet tot de verblijfsoverstijgende kosten worden gerekend.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en verdeling eenvoudige gemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Nu partijen bij rechtsgeldige overeenkomst de Nederlandse rechter hebben aangewezen voor de kennisneming van het verzoek met betrekking tot hun huwelijksvermogensstelsel en de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij rechtsmacht ten aanzien van het verzoek met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel (artikel 5, tweede lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Inhoudelijke beoordeling
Blijkens de door de man overgelegde huwelijkse voorwaarden zijn partijen gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap.
Tussen de man en de vrouw staat vast dat zij tijdens het huwelijk niet hebben voldaan aan de in artikel 7 van de huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht.
Nu sprake is van een niet nageleefd periodiek verrekenbeding, geldt het bepaalde in artikel 1:141 BW. Artikel 1:141 lid 1 BW bepaalt dat indien een verrekenplicht betrekking heeft op een in de huwelijkse voorwaarden omschreven tijdvak van het huwelijk en over dat tijdvak niet is afgerekend, de verplichting tot verrekening over dat tijdvak in stand blijft en deze zich uitstrekt over het saldo, ontstaan door belegging en herbelegging van hetgeen niet is verrekend, alsmede over de vruchten daarvan. Op grond van artikel 1:141 lid 3 BW wordt, indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht als bedoeld in het eerste lid niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit.
De man en de vrouw hebben, mede op grond van de huwelijkse voorwaarden:
  • eenvoudige gemeenschappen;
  • te verrekenen vermogen.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en daarna op het te verrekenen vermogen.
Eenvoudige gemeenschappen
Partijen hebben – in ieder geval – de volgende gemeenschappelijke vermogensbestanddelen opgevoerd:
- de echtelijke woning aan het adres [adres] te [woonplaats], en hypotheekschuld en woningschuld aan ouders;
- de inboedel van echtelijke woning;
- de woning [adres VK], [plaats VK] [postcode VK], VK, de daarop rustende hypotheekschuld en de belastingschuld op en verkoopkosten van deze woning;
- de woning [adres VK], [plaats VK] [postcode VK], VK, en de daarop rustende hypotheekschuld en de belastingschuld op deze woning;
- de gezamenlijke bankrekeningen.
De echtelijke woning aan het adres [adres] te [woonplaats] en de hypotheekschuld
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van de echtelijke woning. De vrouw bewoont de echtelijke woning. De man heeft de woning verlaten en heeft een tijdelijke huurwoning betrokken. De vrouw betaalt sinds 1 januari 2022 rechtstreeks de lasten van de echtelijke woning aan de hypotheeknemer. Tot die datum waren de lasten gedeeld en betaalde de vrouw nog een vergoeding aan de man.
Het primaire standpunt van de man is dat de woning moet worden verkocht aan een derde. De rechtbank gaat in dat standpunt niet mee, aangezien de vrouw de woning wil en kan overnemen tegen de werkelijke waarde per de datum van feitelijke verdeling.
Subsidiair heeft de man verzocht om toedeling van de woning aan de vrouw met overneming van de op de woning rustende hypothecaire schulden en met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid en zijn verplichtingen jegens de hypotheeknemers/schuldeisers en de ouders van de vrouw. Ook dient de vrouw aan de man de helft van de overwaarde uit te keren. Dit subsidiaire verzoek van de man is overeenkomstig het verzoek van de vrouw, met dien verstande dat in geschil is van welke hypotheekschuld moet worden uitgegaan bij berekening van de overwaarde.
Partijen zijn het erover eens dat de waarde van de woning moet worden gesteld op de marktwaarde van de woning per datum van de feitelijke verdeling. Wel is tussen partijen de waarde van de woning per datum van de verdeling in geschil.
De man verzoekt aan te sluiten bij een taxatie die hij op 19 augustus 2022 heeft laten verrichten door [makelaar 1]. Uit het taxatierapport van 22 augustus 2022 blijkt van een waarde van de woning van € 770.000,-.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij het niet eens is met de keuze van de makelaar door de man. Volgens de vrouw heeft hij de keuze voor [makelaar 1] zonder vooroverleg met haar doorgezet en heeft [makelaar 1] de woning op een te hoog bedrag getaxeerd. De vrouw heeft [makelaar 2] gevraagd om de woning te taxeren. Inmiddels heeft deze makelaar de woning getaxeerd. De [validatie-instituut] weigert de taxatie van de woning op een bedrag van € 770.000,- te valideren, omdat in de taxatie niet goed is onderbouwd waarom de woning ongeveer € 120.000,- meer waard is dan referentiewoningen in de regio.
De rechtbank overweegt dat de vrouw niet mede opdracht heeft gegeven tot de taxatie door [makelaar 1]. Aangezien de vrouw ook de door makelaar getaxeerde waarde van € 770.000,- betwist, en er een zeer groot verschil is met eerdere taxaties en met de waarde van referentiewoningen in de regio, zal de rechtbank aan de taxatie van de woning door [makelaar 1] en de andere taxaties voorbij gaan. De rechtbank zal bepalen dat de woning opnieuw moet worden getaxeerd en zal voor de toedeling van de echtelijke woning aan de vrouw en de daarbij behorende taxatie van de woning een zogenoemd “spoorboekje” voor partijen opnemen, zoals in het dictum nader bepaald. De rechtbank zal aldus beslissen en het meer of anders verzochte op dit punt afwijzen.
Vast staat dat de vrouw per 31 december 2021 naast de gebruikerslasten ook alle eigenaarslasten van de woning, dus niet alleen de aflossing op de hypotheek maar ook de hypotheekrente, de verzekeringen en de belastingen, voor haar rekening neemt. Als mede eigenaar van de woning zou de man de helft van deze lasten voor zijn rekening zou moeten nemen, maar partijen zijn het er over eens dat nu de man niet over zijn aandeel in de woning kan beschikken, de vrouw hem daar een vergoeding voor betaalt in de vorm van het voldoen van zijn aandeel in de eigenaarslasten. In geschil is om welke eigenaarslasten het dan precies gaat.
De rechtbank begrijpt uit het betoog van de man dat ook de aflossing op de hypothecaire geldlening die de vrouw voor haar rekening neemt, althans het deel daarvan van de man, als een vergoeding van de vrouw aan de man moet worden aangemerkt zodat bij overdracht van de woning aan de vrouw moet worden uitgegaan van de hoogte van de hypothecaire geldlening per die datum.
De vrouw bestrijdt dat de aflossing mede aan de man ten goede moet komen.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Partijen zijn thans nog gehuwd en daarom tot de inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand (het moment van ontbinding van het huwelijk) verplicht elkaar van het nodige te voorzien (artikel 1:81 BW). Partijen doen dat over een weer onder meer doordat de man de vrouw de beschikking geeft over zijn aandeel in de echtelijke woning en de vrouw de man daarvoor een vergoeding betaalt in de vorm van het voor haar rekening nemen van zijn aandeel in de eigenaarslasten. Vanaf het moment dat het huwelijk van partijen is ontbonden, heeft de vrouw in dit geval gedurende vier maanden het recht om met uitsluiting van de man het gebruik van de echtelijke woning voort te zetten (zie hierna) en daar staat een redelijke gebruiksvergoeding ten behoeve van de man tegenover (artikel 1:165 BW).
De betaling door de vrouw van de aflossingstermijnen van de hypothecaire geldlening, heeft kapitaalvorming in de vorm van een verlaging van de gezamenlijke schuld tot gevolg. Het vormen van kapitaal ten behoeve van de andere echtgenoot kan niet worden aangemerkt als een verplichting op grond van artikel 1:81 BW. Evenmin brengen de redelijkheid en billijkheid mee dat deze kapitaalvorming, die uitsluitend ten laste komt van de vrouw, mede toekomt aan de man. De man heeft op geen enkele wijze onderbouwd waarom de vergoeding hoger zou moeten zijn dan zijn aandeel in de overige eigenaarslasten. De rechtbank zal derhalve bepalen dat bij de berekening van de overwaarde van de woning dient te worden aangesloten bij de hoogte van de hypothecaire geldschuld per 31 december 2021.
De inboedel
De man heeft aangevoerd dat de inboedel van de echtelijke woning geheel bij de vrouw is achtergebleven en dat de man zelf nieuwe inboedel heeft moeten aanschaffen. De man verzoekt dan ook niet om verdeling van de inboedel, maar hij verzoekt wel te bepalen dat ieder van partijen de inboedel houdt die hij feitelijk onder zich heeft en dat de vrouw hem in het kader van overbedeling een bedrag van € 2.000,- betaalt.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij de inboedel wel wilde verdelen, maar dat de man niets wilde hebben. Zij ziet dan ook geen aanleiding om € 2.000,- aan de man te betalen. Volgens de vrouw dient de inboedel te worden getaxeerd en bij helfte te worden verdeeld.
De rechtbank overweegt dat de vrouw (het merendeel van) de inboedel heeft behouden en dat partijen kennelijk niet in staat zijn geweest om zelf de inboedel te verdelen. Dat dit enkel aan de man kan worden verweten is de rechtbank niet gebleken. Aangezien de man zelf nieuwe inboedel heeft aangeschaft voor zijn woonruimte, heeft hij er geen baat bij als de inboedel alsnog wordt verdeeld. De rechtbank komt het verzoek van de man dat de vrouw hem in het kader van overbedeling een bedrag van € 2.000,- betaalt niet onredelijk voor. Dit verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen.
Appartement in het Verenigd Koninkrijk, [adres VK], [plaats VK]
De man wil dat dit appartement aan hem wordt toegedeeld tegen de getaxeerde waarde. Ter zitting hebben partijen afgesproken dat het appartement aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van £ 270.000,-, waarbij hij de hypotheek overneemt en de helft van de overwaarde aan de vrouw betaalt. De kosten van overdracht zullen partijen delen. De vrouw zal haar aandeel in de
capitalgains per de datum van overdracht betalen. De rechtbank zal aldus bepalen.
De woning in het Verenigd Koninkrijk, [adres VK], [plaats VK] ([postcode VK])
Gebleken is dat deze woning inmiddels is verkocht en dat de opbrengst is gestort op een gemeenschappelijke rekening van partijen in het Verenigd Koninkrijk. De verdeling daarvan wordt daarom hierna besproken bij de verdeling van de banksaldi.
De gezamenlijke bankrekeningen
Partijen hebben gemeenschappelijke bankrekeningen in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland. Partijen zijn het erover eens dat de rekeningen na afwikkeling van de overdracht van het appartement in [plaats VK] aan de man en de echtelijke woning aan de vrouw zo spoedig mogelijk moeten worden opgeheven en dat de bij opheffing daarop nog beschikbare banksaldi door de man en de vrouw bij helfte moeten worden verdeeld, in de valuta van het betreffende land.
Te verrekenen vermogen
Peildatum
Partijen zijn het erover eens dat de datum van indiening verzoekschrift als peildatum, zijnde 30 juli 2021, moet worden gehanteerd voor het bepalen van de omvang en samenstelling van het te verrekenen vermogen en voor de waardering van het te verrekenen vermogen.
Omvang en samenstelling van het te verrekenen vermogen
Gelet op de overgelegde stukken gaat de rechtbank er vanuit dat partijen de bankrekeningen op naam van de man en die op naam van de vrouw in de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden willen betrekken.
Partijen zijn het erover eens dat ieder zijn of haar eigen bankrekeningen houdt met het bijbehorende saldo op die rekeningen. De rechtbank zal aldus beslissen.
Voortgezet gebruik echtelijke woning
De vrouw heeft het voortgezet gebruik van de echtelijke woning met inboedel verzocht, aanvankelijk gedurende zes maanden en thans – na wijziging – vier maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Gelet op het vorengaande, waarin de rechtbank reeds heeft beslist dat de vrouw de woning overneemt, zal dit verzoek worden toegewezen onder de voorwaarde dat de vrouw de eigenaarslasten van de woning voor haar rekening blijft nemen zonder recht van verhaal op de man.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] 2010 te
[plaats huwelijk];
bepaalt dat het aangehechte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
stelt een zorgregeling ten behoeve van de kinderen vast, overeenkomstig het aan deze beschikking gehechte schema;
bepaalt dat de kosten van buiten- en naschoolse opvang niet tot de verblijfsoverstijgende kosten worden gerekend, zodat partijen de kosten die zij eventueel maken voor opvang op de dagen dat de kinderen bij hen verblijven, voor hun eigen rekening dienen te nemen en niet kunnen voldoen vanuit de kinderrekening;
bepaalt dat de vrouw jegens de man bevoegd is de bewoning van de echtelijke woning aan het adres [adres] te ([postcode]) [woonplaats] en het gebruik van de zaken, die behoren bij deze woning en tot de inboedel daarvan, voort te zetten gedurende vier maanden na inschrijving van deze beschikking onder de voorwaarde dat de vrouw de eigenaarslasten van deze woning voor haar rekening neemt zonder verhaal op de man;
stelt, onder de voorwaarde van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen als volgt vast:
1. met betrekking tot de woning, gelegen aan het adres [adres] te ([postcode]) [woonplaats] en de daaraan gekoppelde hypothecaire geldlening:
de woning wordt toegedeeld aan de vrouw op de volgende wijze en onder de volgende voorwaarden:
a) voor zover partijen het niet eens worden over de keuze voor een onafhankelijk makelaar-taxateur dient de man aan de vrouw binnen één week na de datum van deze beschikking drie onafhankelijke NVM-makelaar-taxateurs voor te stellen die bereid en in staat zijn de woning te taxeren, waaruit de vrouw er vervolgens binnen één week één kiest. Partijen verstrekken vervolgens binnen één week een gezamenlijke opdracht aan deze makelaar-taxateur tot taxatie van de woning. Deze makelaar-taxateur zal tussen partijen bindend de waarde vaststellen waartegen de vrouw de woning zal overnemen;
b) de vrouw dient binnen twee maanden na de taxatie aan de man aan te tonen dat hij/zij de woning tegen de getaxeerde waarde kan overnemen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldleningen;
c) de over- dan wel onderwaarde wordt tussen partijen bij helfte gedeeld dan wel gedragen. De over- dan wel onderwaarde bestaat uit de getaxeerde waarde, te vermeerderen met de waarde van de aan de woning gekoppelde polissen ten tijde van de overdracht, minus de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening(en) per 31 december 2021 en minus de kosten van de makelaar-taxateur;
d) de kosten van de notariële overdracht worden door de man en de vrouw bij helfte gedeeld;
e) partijen verlenen over en weer op eerste verzoek van de ander hun medewerking aan de notariële overdracht van de woning;
2. bepaalt dat het appartement in het Verenigd Koninkrijk, [adres VK], [plaats VK], aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van £ 270.000,-, waarbij de man de hypotheek overneemt en de helft van de overwaarde aan de vrouw betaalt, de kosten van overdracht tussen partijen bij helfte worden gedeeld, en de vrouw haar aandeel in de capital gains per de datum van overdracht betaalt;
3. deelt de inboedel van de echtelijke woning toe aan de man en bepaalt dat de vrouw ten aanzien van deze inboedel in het kader van overbedeling aan de man een bedrag van € 2.000,- betaalt;
4. bepaalt dat de man en de vrouw de nu nog bestaande gemeenschappelijke bankrekening(en) na afwikkeling van de overdracht van het voormelde onroerend goed zo spoedig mogelijk moeten opheffen en dat de bij opheffing daarop nog aanwezig zijnde banksaldi bij helfte moeten worden verdeeld, in de valuta van het land waar de rekening openstaat;
bepaalt dat de man en de vrouw de saldi op hun bankrekening(en) op hun eigen naam zullen houden, zonder verrekening van de daarop vermelde saldi:
verklaart deze beschikking, met uitzondering van de uitspraak tot echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. I. Geerink-van Loon als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 14 oktober 2022.