5.1.Ten aanzien van bestreden besluit 2 stelt de gemachtigde zich ter zitting op het standpunt dat in de motivering in de vrijheidsbeperkende maatregel mag worden volstaan met een verwijzing naar hetgeen is overwogen in het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Hetgeen eiser heeft verklaard over de reis naar Nederland is niet relevant voor de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
6. Eiser herhaalt in beroep dat hij als slachtoffer van het incident in plaats van dader moet worden aangemerkt. Hij verzoekt om terugplaatsing naar de reguliere opvang. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond aldus dat eiser stelt dat hij het hem verweten gedrag niet heeft vertoond en dat dit geen aanleiding voor het plaatsingsbesluit kan zijn.
7. De beroepsgrond slaagt. Uit de weergave van het incident in het plaatsingsbesluit en de aanvulling daarop in het verweerschrift heeft verweerder 1 naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt wat eisers betrokkenheid bij welke incidenten was en door welke bewijsmiddelen dit wordt onderbouwd. Er valt op dat eiser in het plaatsingsbesluit wordt verweten medeveroorzaker te zijn van een massale vechtpartij, terwijl in het verweerschrift wordt aangegeven dat uit politieonderzoek zou blijken dat eiser deelnemer was aan de massale vechtpartij. Aan het plaatsingsbesluit is enkel de vechtpartij op het grasveld bij COLIII ten grondslag gelegd; over het kort en klein slaan van de kantine van het politiebureau wordt niet gesproken, noch is eiser in de gelegenheid gesteld zijn visie daarop te geven. Dit laatste incident laat de rechtbank dan ook onbesproken.
8. In het plaatsingsbesluit en ook in het verweerschrift is in te algemene termen beschreven wat er is gebeurd. Er is onvoldoende beschreven welke bijdrage eiser heeft geleverd. Ook waar hij in het besluit wel wordt genoemd, wordt hij tezamen met een drietal andere vreemdelingen genoemd en blijft onduidelijk wat eiser heeft gedaan. Daarbij ontbreekt ook wíe dat gedrag dan heeft waargenomen. Een enkele opsomming dat er getuigen zijn gesproken door de politie en videobeelden zijn bekeken is onvoldoende. Dit alles is wel nodig nu eiser deelname aan de vechtpartij op het grasveld bij COLIII niet heeft erkend. De stelling in het verweerschrift dat eiser de gedragingen heeft erkend, dan wel onvoldoende heeft ontkend kan de rechtbank niet volgen. Eiser noemt zichzelf slachtoffer en zegt dat het juist andersom was. Deze verklaring herhaalt eiser dezelfde dag bij het intakegesprek in de HTL. Ter voorbereiding op het plaatsingsbesluit zijn geen vragen aan eiser gesteld maar is hij enkel in de gelegenheid gesteld om een toelichting op het incident te geven. Om die reden kan niet te veel gewicht gehecht worden aan zaken waarover eiser niet verklaart.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit 2 volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens gegrond moet worden verklaard.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 per dag dat de vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser ten onrechte gedurende 35 dagen, namelijk van 10 september 2022 tot en met 14 oktober 2022, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.750,00.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerders ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.