ECLI:NL:RBDHA:2022:10833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.18076 en AWB 22-5729
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) na een massale vechtpartij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Algerijnse asielzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was per 10 september 2022 geplaatst in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd na een incident op 8 september 2022, waarbij een grote vechtpartij plaatsvond. Eiser ontkende dader te zijn en stelde dat hij slachtoffer was van de vechtpartij. De rechtbank heeft de beroepen van eiser tegen de besluiten van verweerders gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder 1 niet voldoende had aangetoond wat de exacte rol van eiser was in de vechtpartij en dat de motivering van de vrijheidsbeperkende maatregel onvoldoende was. De rechtbank vernietigde het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel, en oordeelde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de onterecht opgelegde beperking van zijn bewegingsvrijheid. Eiser werd een schadevergoeding van € 1.750,00 toegekend voor de 35 dagen dat hij in zijn bewegingsvrijheid was beperkt. Tevens werden de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/5729 en NL22.18076

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2022 in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

alsmede

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 10 september 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder 1 besloten om eiser per 10 september 2022 op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te [naam gemeente] (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 10 september 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld en de gronden ingediend. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder zaaknummer AWB 22/5729. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder zaaknummer NL22.18076.
Verweerder 1 heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In het plaatsingsbesluit van 10 september 2022 heeft verweerder 1 opgenomen dat er op 8 september 2022 om 9.00 uur ‘s ochtends een grote vechtpartij buiten de poort op het grasveld bij de COLIII in [plaats] heeft plaatsgevonden. Door O [de rechtbank begrijpt dat hiermee eiser wordt bedoeld], D, K en B werden veldbedden uit elkaar gehaald. Met de onderdelen, aluminium buizen, van deze bedden is gericht geslagen op bewoners aanwezig op het grasveld, aldus verweerder 1. Daarnaast is er volgens verweerder 1 door betrokkenen met houten stokken geslagen. Er is, door betrokkenen, met kracht geslagen. Hierbij schreeuwde men zeer luid. Verderop in het besluit staat dat eiser met een aantal andere bewoners een zeer groot incident heeft veroorzaakt waarbij eiser fysiek agressief is geweest, Hij heeft, volgens verweerder 1, veldbedden afgebroken om met de onderdelen anderen aan te vallen met als doel hen ernstig letsel toe te brengen. Verweerder 1 stelt zich in het plaatsingsbesluit op het standpunt dat eiser het incident met een aantal andere bewoners heeft veroorzaakt. Volgens verweerder 1 betreft het een incident met zeer grote impact. De toelichting van eiser op het incident is als volgt in het plaatsingsbesluit opgenomen:
“Het is juist andersom. Er was een groep Syrische jongens, zij probeerden mijn bed uit elkaar te halen en mijn spullen te pakken. Ik ben hierbij geslagen met ijzeren buizen en stokken. Uiteindelijk ben ik het water in gesprongen met mijn spullen. Ik ben het er niet mee eens dat ik nu hier heen (ben) gestuurd. Er zijn overal camera’s, ik stond bij 1, dus er moet bewijs zijn dat mijn verhaal klopt”.
2. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 10 september 2022 in een deel van de gemeente [naam gemeente] , te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het bestreden besluit 1, waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 ziet in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen gronden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
3. In het verslag van het intakegesprek HTL van 10 september 2022, dat zich in het bewonersdossier bevindt, is het volgende opgenomen:
“Bij het starten van het gesprek begonnen wij met het horen van zijn visie naar aanleiding van het incident. Het incident betrof een vechtpartij waar bewoner betrokken was. Hij gaf echter aan dat hij hierin het slachtoffer was. Bewoner zag er toegetakeld uit. Dit zag ik door zijn blauwe oog. Uiteindelijk aangegeven dat wij er niet bij waren en hier niet over kunnen oordelen en dat het besluit van de HTL maatregel blijft staan. Verder gaf bewoner aan graag bewijs te willen hebben van zijn schuld in het incident. Wij hebben vervolgens tijdens het uitleggen van de huisregels aangegeven dat bewoner zich kan aanmelden voor een afspraak bij VWN. Dit kan tijdens de meldplicht en daar kunnen ze jou helpen met een advocaat. Bewoner gaf aan dat hij het begreep.”
4. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat hij het slachtoffer is en geen dader. Eiser heeft aangegeven dat een groep Syrische jongens zijn bed uit elkaar probeerden te halen en zijn spullen probeerden te pakken. Eiser is hierbij zelf geslagen met buizen en stokken. Uiteindelijk is hij in het water gesprongen met zijn spullen. Eiser is een slachtoffer van de massale vechtpartij en verwijst naar de camerabeelden die zijn verhaal kunnen bevestigen. Daarnaast zijn er geen getuigenverklaringen aanwezig in het dossier die het verhaal van verweerder 1 bevestigen. Voorts stelt eiser in beroep dat verweerder 1 na dit ene incident niet direct over had mogen gaan tot plaatsing in de HTL, omdat andere beheersmaatregelen eerst hadden moeten worden getroffen om zo mogelijk het gedrag van eiser te beïnvloeden. Dit enkele incident leidt volgens eiser niet tot het oordeel dat hierdoor de leefbaarheid en beheersbaarheid in en rondom het centrum in het gedrang is gekomen door zijn aanwezigheid.
4.1.
Ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel stelt eiser dat verweerder 2 niet kenbaar heeft gemotiveerd waarom de bijzondere omstandigheid dat eiser geen dader is maar slachtoffer niet heeft geleid tot afzien van het opleggen van deze maatregel. Verweerder 2 kan niet volstaan met een verwijzing naar het plaatsingsbesluit nu dit een geheel ander besluit betreft. Verder blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser heeft verklaard dat hij littekens heeft, naar Nederland is gekomen om zijn studie af te maken, hier tien dagen verblijft en hierbij om hulp heeft gevraagd maar geen antwoorden heeft gekregen. Verder heeft eiser aangegeven dat hij niet vanuit Algerije Nederland in is gekomen maar vanuit [landen] en hij onschuldig is aan de massale vechtpartij en dus slachtoffer is. Deze bijzondere feiten en individuele omstandigheden zijn op geen enkele manier gemotiveerd in de maatregel of elders in het dossier. Voorgaande maakt dat sprake is van een motiveringsgebrek.
5. Verweerder 1 stelt dat het groepsgeweld op 8 september 2022 een zeer grote impact heeft gehad. In het verweerschrift heeft verweerder 1 het minder relevant geacht of eiser al dan niet de aanstichter van de vechtpartij is geweest, nu gesteld noch gebleken is dat eiser zich op enig moment niet geheel of in enige mate aan dit geweld heeft kunnen onttrekken. Als (onderscheidend) deelnemer kan ook eiser verantwoordelijk worden gehouden voor het gedrag van de gehele groep. Uit het gerichte politieonderzoek, bestaande uit bevraging van omstanders, slachtoffers, [instanties] en bestudering van de beelden van op het veld geplaatste camera’s van de gemeente, is eiser als een van de onderscheidende personen geïdentificeerd. Vervolgens is om de orde en rust te herstellen een groep van twaalf personen naar de kantine van het politiebureau overgebracht. Deze kantine is door de groep kort en klein geslagen. De gemachtigde van verweerder 1 geeft ter zitting aan dat eiser ook daar een belangrijke rol heeft gespeeld. De onderzoeksresultaten van het politieonderzoek aan de poort zijn mondeling teruggekoppeld aan en mondeling besproken met (de locatiemanager van) het COa en de andere ketenpartners. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder 1 aangegeven dat er geen processen-verbaal zijn opgemaakt van de gehoorde getuigen. Eiser is op basis van het politieonderzoek als een van de vier meest agressieve en gewelddadige betrokkenen van de vechtpartij geïdentificeerd. Eiser heeft de gedragingen niet ontkend, maar enkel gesteld dat hij slachtoffer is en geen dader. De enorme impact van het (groeps)gedrag en eisers onbetwiste aandeel daarin rechtvaardigt volgens verweerder 1 de HTL-plaatsing. Met eisers agressieve gedrag heeft hij zich een reëel veiligheidsrisico op de locatie getoond. In een poging tot de noodzakelijke gedragsverbetering te komen is de onderhavige maatregel dan ook proportioneel. Een lichter middel om tot gedragsverandering te komen is gelet op de impact van de gedragingen en de kans op herhaling volgens verweerder 1 onvoldoende.
5.1.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 stelt de gemachtigde zich ter zitting op het standpunt dat in de motivering in de vrijheidsbeperkende maatregel mag worden volstaan met een verwijzing naar hetgeen is overwogen in het plaatsingsbesluit. Verder heeft eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de maatregel geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. Hetgeen eiser heeft verklaard over de reis naar Nederland is niet relevant voor de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Oordeel rechtbank ten aanzien van het plaatsingsbesluit
6. Eiser herhaalt in beroep dat hij als slachtoffer van het incident in plaats van dader moet worden aangemerkt. Hij verzoekt om terugplaatsing naar de reguliere opvang. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond aldus dat eiser stelt dat hij het hem verweten gedrag niet heeft vertoond en dat dit geen aanleiding voor het plaatsingsbesluit kan zijn.
7. De beroepsgrond slaagt. Uit de weergave van het incident in het plaatsingsbesluit en de aanvulling daarop in het verweerschrift heeft verweerder 1 naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt wat eisers betrokkenheid bij welke incidenten was en door welke bewijsmiddelen dit wordt onderbouwd. Er valt op dat eiser in het plaatsingsbesluit wordt verweten medeveroorzaker te zijn van een massale vechtpartij, terwijl in het verweerschrift wordt aangegeven dat uit politieonderzoek zou blijken dat eiser deelnemer was aan de massale vechtpartij. Aan het plaatsingsbesluit is enkel de vechtpartij op het grasveld bij COLIII ten grondslag gelegd; over het kort en klein slaan van de kantine van het politiebureau wordt niet gesproken, noch is eiser in de gelegenheid gesteld zijn visie daarop te geven. Dit laatste incident laat de rechtbank dan ook onbesproken.
8. In het plaatsingsbesluit en ook in het verweerschrift is in te algemene termen beschreven wat er is gebeurd. Er is onvoldoende beschreven welke bijdrage eiser heeft geleverd. Ook waar hij in het besluit wel wordt genoemd, wordt hij tezamen met een drietal andere vreemdelingen genoemd en blijft onduidelijk wat eiser heeft gedaan. Daarbij ontbreekt ook wíe dat gedrag dan heeft waargenomen. Een enkele opsomming dat er getuigen zijn gesproken door de politie en videobeelden zijn bekeken is onvoldoende. Dit alles is wel nodig nu eiser deelname aan de vechtpartij op het grasveld bij COLIII niet heeft erkend. De stelling in het verweerschrift dat eiser de gedragingen heeft erkend, dan wel onvoldoende heeft ontkend kan de rechtbank niet volgen. Eiser noemt zichzelf slachtoffer en zegt dat het juist andersom was. Deze verklaring herhaalt eiser dezelfde dag bij het intakegesprek in de HTL. Ter voorbereiding op het plaatsingsbesluit zijn geen vragen aan eiser gesteld maar is hij enkel in de gelegenheid gesteld om een toelichting op het incident te geven. Om die reden kan niet te veel gewicht gehecht worden aan zaken waarover eiser niet verklaart.
9. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is gegrond. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het plaatsingsbesluit vernietigen. De overige beroepsgronden kunnen onbesproken blijven.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
10. De rechtbank overweegt ten aanzien van het bestreden besluit 2 als volgt. Gelet op de gegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat het bestreden besluit 2 volledig steunt op dat besluit, is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 eveneens gegrond moet worden verklaard.
11. De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van een beperking van de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 per dag dat de vrijheidsbeperking heeft ondergaan. De rechtbank stelt daarom vast dat eiser ten onrechte gedurende 35 dagen, namelijk van 10 september 2022 tot en met 14 oktober 2022, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 1.750,00.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerders ieder voor de helft te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft moeten maken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 759,00 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, met een waarde per punt van € 759,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen als samenhangend moeten worden gezien, als bedoeld in artikel 3 van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit 1;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 gegrond;
  • beveelt de opheffing van bestreden besluit 2 met ingang van vandaag;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.750,00;
  • veroordeelt verweerders ieder voor de helft in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, op 14 oktober 2022.
De griffier is verhinderd de De rechter is verhinder de
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 1, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover betrekking hebbend op het bestreden besluit 2, staat geen rechtsmiddel open.