ECLI:NL:RBDHA:2022:10850

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
20 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4498
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag op grond van de Subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de vereniging Schietclub Loosduinsche Burgerwacht en de minister voor Langdurige Zorg en Sport. De eiseres had een subsidieaanvraag ingediend voor een bedrag van € 5.179,91 op basis van de Subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (BOSA). De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat het drempelbedrag van € 5.000,- niet werd gehaald. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met 5% aan (on)voorziene kosten die zij had willen meerekenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidieaanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de BOSA, omdat de kosten daadwerkelijk gemaakt en betaald moesten zijn ten tijde van de aanvraag. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat de 5% aan kosten in aanmerking kon worden genomen, aangezien deze kosten niet waren onderbouwd met facturen. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat het drempelbedrag niet werd gehaald en dat de subsidieaanvraag daarom moest worden afgewezen. De omstandigheid dat het drempelbedrag per 1 januari 2022 is verlaagd, leidt niet tot een andere conclusie. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde subsidie. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eiseres niet hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2022 in de zaak tussen

de vereniging Schietclub Loosduinsche Burgerwacht, te Den Haag, eiseres,

en
de minister voor Langdurige Zorg en Sport (voorheen de minister voor Medische Zorg), verweerder
(gemachtigde: mr. E. van Brandwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidieaanvraag van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2022.
[A] en [B] waren namens eiseres aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [C].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie van
€ 5.179,91 op grond van de Subsidieregeling Stimulering bouw en onderhoud sportaccommodaties (hierna: BOSA). Verweerder heeft de subsidieaanvraag afgewezen, omdat, uitgaande van de ingediende facturen, het minimumbedrag van € 5.000,- niet wordt gehaald. [1] Eiseres heeft gesteld dat verweerder ook 5 % aan kosten had moeten meerekenen. Volgens verweerder is er geen wettelijke grondslag voor het meerekenen van deze 5% en komt eiseres dus niet in aanmerking voor subsidie. Eiseres is het hier niet mee eens.
Wat vinden partijen in beroep?
2. Eiseres stelt dat zij de BOSA heeft verward met de subsidieregeling van de gemeente Den Haag waarbij een factuur later zou mogen worden betaald. Zij stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een wettelijke grondslag voor de kosten. De (on)voorziene kosten, zoals benoemd in de aanvraag bestaan onder meer uit het bevestigingsmateriaal van de armaturen. Deze kosten vallen onder de definitie van kosten in de BOSA. Van deze kosten kon nog geen factuur op het moment van de aanvraag worden overgelegd. De leverancier had daarvoor nog geen gelegenheid gehad. De afspraak met de leverancier was dat de rekening na de uitkering van de subsidie op grond van de BOSA zou mogen worden betaald. Naar schatting dekte de 5% die kosten immers af. Naar aanleiding van het bestreden besluit is alsnog een factuur hiervan opgemaakt. Verweerder heeft pas in het bestreden besluit tegengeworpen dat de 5% niet kon worden meegerekend. Verweerder had niet zonder te vragen om een toelichting, de subsidieaanvraag om een andere, nieuwe en nog onbekende reden af te wijzen. Vooral nu maar een bepaalde periode subsidie kan worden aangevraagd. Onder deze omstandigheden had verweerder een nieuwe (herstel)termijn moeten bieden voor het verstrekken van de nog ontbrekende gegevens of eiseres in de gelegenheid moeten stellen om uitleg te geven. Ook stelt eiseres dat verweerder haar had moeten horen. Verder wijst eiseres erop dat het minimale subsidiebedrag inmiddels is verlaagd naar € 2500,-. Het is onbillijk en onevenredig dat andere kleine amateursportverenigingen onder dezelfde omstandigheden nu wel in aanmerking komen voor subsidie voor dezelfde lampen. Ook stelt eiseres dat verweerder niet moet kijken naar individuele facturen als sprake is van één project.
3. Verweerder stelt dat hij pas in de bezwaarfase heeft gekeken of het drempelbedrag van € 5000,- werd gehaald. Hij heeft in eerste instantie namelijk geconcludeerd dat de facturen niet (volledig) voor subsidie in aanmerking kwamen. In de bezwaarfase bleek dat de drie facturen wel voor 30% subsidie in aanmerking kwamen. Pas toen kwam hij tot de conclusie dat ook indien de drie facturen voor 30% subsidie in aanmerking zouden komen, het drempelbedrag van € 5.000,- niet werd gehaald. Volgens verweerder kunnen kosten die betrekking hebben op het bevestigingsmateriaal van de armaturen wel in aanmerking komen voor subsidie op grond van de BOSA, maar deze kosten moeten dan wel daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald ten tijde van de aanvraag. Dat de 5% aan (on)voorziene kosten vooraf nog niet bekend waren, zoals eiseres stelt, treft geen doel aangezien voor nog niet gemaakte of onbekende kosten op grond van artikel 8 geen subsidie kan worden aangevraagd. Een aanvulling van het bezwaar of het horen van eiseres had niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Overigens had de in beroep overgelegde factuur niet tot een andere beslissing geleid, omdat deze dateert van na de aanvraag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat op grond van de facturen het drempelbedrag niet wordt gehaald. In geschil is of de door eiseres gerekende 5 % (on)voorziene kosten aan bevestigingsmateriaal en lichtregeling door verweerder hadden moeten worden meegerekend. In dat geval wordt het drempelbedrag wel gehaald
.
5. Uit artikel 8 van de BOSA volgt dat de subsidie die eiseres heeft aangevraagd direct wordt vastgesteld, dus zonder voorafgaande subsidieverlening. [2] De subsidiabele activiteiten moeten al hebben plaatsgevonden als de aanvraag wordt ingediend [3] en bij de aanvraag moeten facturen en betaalbewijzen worden ingediend waaruit blijkt dat de subsidieontvanger de factuur heeft betaald [4] . Verweerder stelt terecht dat het niet wenselijk is dat er vóór de voltooiing van de subsidiabele activiteiten een subsidie op grond van artikel 8 van de BOSA wordt verstrekt, omdat dat de opzet en systematiek van de regeling doorkruist en controle op de subsidiegelden zeer moeilijk maakt. [5] Uit het bovenstaande volgt dat de in een aanvraag genoemde kosten daadwerkelijk moeten zijn gemaakt ten tijde van het indienen van de aanvraag.
6. De rechtbank stelt vast dat het percentage van 5% (on)voorziene kosten wel is opgenomen in het overzicht bij het aanvraagformulier, maar dat niet duidelijk is gemaakt waarop de kosten zien en dat voor deze kosten ook geen facturen zijn overgelegd. Op grond van de BOSA kunnen deze kosten daarom niet voor subsidie in aanmerking komen. Omdat bij de BOSA een subsidieplafond geldt is het niet mogelijk om de hoogte van de aangevraagde subsidie te verhogen door na de aanvraag nog facturen over te leggen. [6] Verweerder hoefde dan ook geen aanleiding te zien om eiseres de aanvraag te laten aanvullen of om eiseres te horen. Ook had de in beroep overgelegde factuur niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Verweerder is dan ook terecht tot de conclusie gekomen dat eiseres het drempelbedrag niet heeft gehaald en de subsidieaanvraag daarom moest worden afgewezen.
7. De omstandigheid dat het drempelbedrag met ingang van 1 januari 2022 is verlaagd tot € 2500,- en andere verenigingen nu wel in aanmerking komen voor subsidie voor dezelfde lampen, leidt niet tot het oordeel dat verweerder alsnog de subsidie aan eiseres moet toekennen. Eiseres heeft geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij onevenredig wordt geraakt door de afwijzing van de subsidie en het bestreden besluit daarom niet in stand kan blijven. Het is te betreuren dat eiseres de BOSA heeft verward met een andere subsidieregeling, maar die omstandigheid komt voor haar rekening en risico.
Wat is de conclusie van deze uitspraak?
8. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen subsidie krijgt. Verweerder hoeft de kosten die eiseres voor deze procedure heeft gemaakt niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met de uitspraak op het beroep, dan kunt u een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. U moet dit hoger beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de BOSA, zoals dat luidde ten tijde van belang. worden subsidies van minder dan € 5.000,- niet verstrekt.
2.Op grond van artikel 8, eerste lid, van de BOSA.
3.Op grond van artikel, 8, tweede lid, van de BOSA.
4.Op grond van artikel 8, vierde lid, van de BOSA.
5.Zie ook de uitspraak van Rechtbank Overijssel van 30 april 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:1805.
6.Vergelijk de uitspraak van Rechtbank Noord Nederland van 20 juli 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:3433.